Uitspraak 202202328/1/R2


Volledige tekst

202202328/1/R2.
Datum uitspraak: 5 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

Werkgroep Natuur en Landschap Oost-, West- Middelbeers en omgeving, gevestigd te Oost-, West en Middelbeers,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 1 maart 2022 in zaak nr. 21/199 in het geding tussen:

Werkgroep Natuur en Landschap Oost-, West- Middelbeers en omgeving

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2018 heeft het college aan Onroerend Goed Maatschappij Veteka B.V. (hierna: Veteka) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een hekwerk rondom het perceel Wit Hollandweg 3 te Oost-, West- en Middelbeers.

Bij besluit van 16 december 2020 heeft het college het door de Werkgroep Natuur en Landschap Oost-, West- Middelbeers en omgeving (hierna: de Werkgroep) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 1 maart 2022 heeft de rechtbank het door de Werkgroep daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de Werkgroep hoger beroep ingesteld.

Veteka heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Veteka heeft op 26 maart 2018 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een 2 meter hoog hekwerk met twee poorten op het perceel kadastraal bekend gemeente Oirschot sectie E, nummer 2495.

Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning bij het besluit van 31 mei 2018 verleend en dat besluit in het Gemeenteblad van 11 juni 2018 gepubliceerd. De publicatie luidt, voor zover relevant, als volgt:

"Besluiten omgevingsvergunningen

Burgemeester en wethouders maken bekend dat de volgende vergunningen zijn verleend:

Oost- West en Middelbeers

(…)

Wit Hollandweg 3, plaatsen van een hekwerk, verzonden 31-05-2018 (reguliere procedure);

(…);".

In de publicatie is verder vermeld dat de betreffende stukken op afspraak kunnen worden ingezien en dat tegen de besluiten waarbij de reguliere procedure van toepassing is, een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het college, tot zes weken na de dag waarop het besluit is verzonden.

2.       De Werkgroep heeft bij brief van 1 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen.

Het college heeft het bezwaar bij het besluit van 16 december 2020, onder overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 18 november 2020, niet-ontvankelijk verklaard, vanwege een niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.

Het oordeel van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van de Werkgroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet slaagt. Zij heeft het betoog dat de tekst van de publicatie van het besluit niet duidelijk was en die omstandigheid ertoe heeft geleid dat de Werkgroep te laat bezwaar heeft ingediend, niet gevolgd.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, anders dan de Werkgroep stelt, geen aanwijzingen voor het doelbewust door het college onduidelijk houden van bekendmakingen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank een plausibele verklaring gegeven voor de vermelding van het adres waarop de aanvraag ziet, namelijk dat als in het databestand Geoweb op perceelsniveau wordt gezocht, een adresvermelding wordt gegeven en dat vervolgens dat adres in de publicaties wordt gebruikt. Het college heeft de Werkgroep verder volgens de rechtbank mogen tegenwerpen dat hij bekend was met de situatie ter plaatse en wist dat er om het bedrijfsterrein Wit Hollandweg al een hekwerk stond. Daarom mocht van de Werkgroep worden verwacht dat zij naar aanleiding van de kennisneming van de bekendmaking, bij het college nadere informatie had ingewonnen over de precieze locatie van het hekwerk. Naar het oordeel van de rechtbank was zowel de publicatie van de aanvraag, als van het primaire besluit voldoende adequaat en toereikend.

De rechtbank is gelet op het voorgaande tot de conclusie gekomen dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.

De gronden van het hoger beroep

4.       De Werkgroep betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar is. Volgens haar was de publicatie van het besluit in het gemeenteblad van 11 juni 2018 onjuist, omdat de exacte locatie van het hekwerk daarin onduidelijk is vermeld en zij daardoor op het verkeerde been is gezet. Zij stelt verder dat zij zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt nadat haar duidelijk was geworden dat het hekwerk niet om het bedrijfsterrein van vergunninghoudster, maar om een in de directe nabijheid gelegen natuur-/agrarisch perceel was voorzien, dat eveneens eigendom is van vergunninghoudster.

4.1.    Vaststaat dat het bezwaarschrift van de Werkgroep zeer ruimschoots buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken is ingediend. De termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt eindigde op 12 juli 2018 terwijl het bezwaarschrift dateert van 1 juli 2020.

Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de publicatie van de zakelijke inhoud van het besluit van 31 mei 2018 in het Gemeenteblad van 11 juni 2018 voldoende adequaat en duidelijk is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gronden waar het hekwerk volgens de vergunning is voorzien, behoren tot het perceel Wit Hollandweg 3 in Oost-, West- en Middelbeers, waar het bedrijf van Veteka is gevestigd. Niet betwist is verder dat de betrokken gronden, net als de gronden waar de bedrijfsgebouwen van Veteka op zijn gevestigd, eigendom zijn van Veteka. De rechtbank heeft het college dan ook terecht gevolgd in het standpunt dat ook deze gronden bij het bedrijf behoren dat op dit adres is gevestigd en het reeds daarom niet onjuist is dat in de publicatie dit adres voor de betrokken gronden is genoemd. Daarbij heeft de rechtbank ook terecht betrokken dat uit de applicatie Geoweb dit adres voor deze gronden naar voren komt.

De door de Werkgroep gestelde omstandigheid dat de exacte locatie van het hekwerk haar uit de publicatie onvoldoende duidelijk was, heeft de rechtbank dan ook voor haar rekening en risico kunnen laten. Zij heeft terecht geoordeeld dat de Werkgroep bij onvoldoende duidelijkheid aanleiding had moeten zien om de ter inzage gelegde stukken in te zien, waarbij de gewenste duidelijkheid zou zijn verkregen. Zij heeft bij haar oordeel dat dit op de weg van de Werkgroep lag, ook mogen betrekken dat de Werkgroep bekend is met de situatie ter plaatse en wist dat er om het gedeelte van het perceel waar de bedrijfsgebouwen van Veteka staan, al een hek stond, zodat niet voor de hand lag dat de aanvraag daarover ging.

Een vergelijking met de door de Werkgroep genoemde uitspraken van de Afdeling van 11 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF9850 en van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1323 gaat niet op.

In de zaak waar de uitspraak van 23 juni 2021 over gaat, was het perceel waar de omgevingsvergunning op zag, niet het in de publicatie genoemde perceel. Dat is hier, zoals hiervoor toegelicht, wel het geval. Daarom is hiervoor al geoordeeld dat de aanduiding van het betrokken perceel in deze zaak, in tegenstelling tot in die zaak, niet onjuist is. In de uitspraak van 11 juni 2003 was, anders dan in dit geval, alleen een weg en geen huisnummer of een andere nadere aanduiding van de locatie in de publicatie vermeld. Dat heeft ertoe geleid dat de Afdeling in die zaak, waarin overigens sprake was van een aanzienlijke langere weg dan de Wit Hollandweg, heeft geoordeeld dat de appellanten niet behoefden te veronderstellen dat het om het in die zaak aan de orde zijnde perceel ging.

4.3.    Gelet op deze genoemde omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de bezwaren van de Werkgroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Wat de Werkgroep heeft gesteld over het belang van de bekendmakingen van besluiten voor de rechtsbescherming, maakt dit niet anders. Tegenover dat belang staat in deze zaak het belang van de rechtszekerheid voor de vergunninghouder bij het kunnen behouden van haar na het verstrijken van de beroepstermijn in rechte onaantastbare vergunning.

Het betoog slaagt niet.

5.       Voor zover de Werkgroep verder betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan het besluit zodanig ernstige gebreken kleven, dat een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel van de formele rechtskracht, overweegt de Afdeling het volgende.

Een besluit dat in rechte onaantastbaar is en daarmee formele rechtskracht heeft, geldt rechtens als een gegeven. Definitief staat vast, dat het besluit de rechtsgevolgen heeft die ermee zijn beoogd. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan de formele rechtskracht worden doorbroken.

De Werkgroep heeft aangevoerd dat volgens haar het hekwerk evident ontoelaatbaar is, omdat het in strijd is met de geldende bestemmingsplanregels en omdat daarnaast de ingediende aanvraag niet juist zou zijn.

De rechtbank heeft terecht in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de formele rechtskracht van het besluit moet worden doorbroken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep van de Werkgroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bolleboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023

641

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:7 luidt:

"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."

Artikel 6:8 luidt:

"1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

[…]."

Artikel 6:9 luidt:

"1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

[…]."

Artikel 6:11 luidt:

"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."