Uitspraak 202207027/2/R3, 202207034/2/R3, 202207040/2/R3, 202207043/2/R3 en 202207045/2/R3


Volledige tekst

202207027/2/R3, 202207034/2/R3, 202207040/2/R3, 202207043/2/R3
en 202207045/2/R3.
Datum uitspraak: 24 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Vlaardingen,

verzoekers,

en

1.       de raad van de gemeente Vlaardingen,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen,

verweerders

Procesverloop

Bij vier afzonderlijke besluiten van 13 oktober 2022 heeft de raad de bestemmingsplannen "Eiland van Speyk", "Maaswijk-West (District U/voormalig Unileverterrein)", "Maasboulevard-Westhavenkade (locatie Pietersen)" en "Parapluherziening Dezonering Industrieterrein VKV" vastgesteld.

Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft de raad krachtens de Interimwet stad-en-milieubenadering een zogenoemd stap-3-besluit genomen.

Bij besluit van 6 september 2022 heeft het college op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai voor een deel van de toekomstige woningen die zijn voorzien binnen het bestemmingsplan "Eiland van Speyk".

Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

ALV C.V. en District Nu B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 28 februari 2023 behandeld, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. C.M. van der Burg, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door K.S.K. Marthéze, bijgestaan door mr. S.W. Boot en mr. R. van Nooijen, advocaten te Rotterdam, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting ALV C.V. en District Nu B.V., vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, Consortium Rivierzone Vlaardingen en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, en Bemog Projectontwikkeling West B.V., vertegenwoordigd door mr. D.A.C. Bokx, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De rivieroever van Vlaardingen verbindt het oude centrum van Vlaardingen met de Nieuwe Maas en kent een (watergebonden) industrieel karakter. Door transformatie naar een gemengd gebied voor wonen en werken moet het gebied beter toegankelijk en leefbaar worden voor de inwoners van Vlaardingen. Zo wordt de stad opnieuw verbonden met het water en wordt recht gedaan aan de oorsprong van Vlaardingen. Voor deze ontwikkeling heeft de raad de Gebiedsvisie "Rivierzone Vlaardingen" van augustus 2022 op 13 oktober 2022 vastgesteld (hierna: de Gebiedsvisie). De visie gaat uit van ruim 3000 woningen in de rivierzone van Vlaardingen en van diverse voorzieningen zoals onderwijs, detailhandel en horeca. Ook kantoorruimte en bedrijvigheid krijgen een (nieuwe) plek in het gebied.

3.       De raad heeft met de vaststelling van de bestemmingsplannen beoogd om enkele deelontwikkelingen mogelijk te maken binnen de gebiedstransformatie Rivierzone Vlaardingen.

4.       Met het bestemmingsplan "Eiland van Speyk" is voorzien in een gedeeltelijke transformatie van de locatie Eiland van Speyk van bedrijvigheid naar wonen met maximaal 646 nieuwe woningen en 2.000 m2 aan overige voorzieningen, waaronder 500 m2 aan nieuwe horeca.

5.       Het bestemmingsplan "Maaswijk-West (District U/voormalig Unileverterrein)" voorziet in de deelontwikkeling van het voormalige Unileverterrein naar een woonwerkcluster met maximaal 805 nieuwe woningen, 180 zorgwoningen, 3.000 m2 nieuwe kantoorruimte, ruimte voor bedrijvigheid (een offshore-cluster) en 10.500 m2 aan onderwijsvoorzieningen.

6.       Het bestemmingsplan "Maasboulevard-Westhavenkade (locatie Pietersen)" voorziet in de ontwikkeling van de locatie op de hoek van de Westhavenkade en de Maasboulevard naar wonen. Hiertoe wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en is voorzien in een nieuw appartementengebouw met maximaal 79 woningen.

7.       Ten slotte voorziet het bestemmingsplan "Parapluherziening dezonering industrieterrein VKV" in de gedeeltelijke dezonering van de bestaande geluidzone rondom het industrieterrein Koningin Wilhelminahaven. Deze dezonering is nodig om woningbouw mogelijk te maken op het westelijke deel van het Schiereiland (Eiland van Speyk) en op een aantal andere percelen.

8.       De besluiten op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering en de Wet geluidhinder zijn genomen met het oog op in de vastgestelde bestemmingsplannen voorziene woningen, omdat is gebleken dat bij een deel van deze woningen niet kan worden voldaan aan de daarvoor geldende geluidnormen.

9.       [verzoeker] en anderen wonen in een historische villa aan de [locatie], die in de stukken wordt aangeduid als de "[naam]", en die op korte afstand is gelegen van de woontorens die zijn voorzien in het plangebied van het bestemmingsplan "Eiland van Speyk". [verzoeker] en anderen kunnen zich in het bijzonder niet verenigen met deze deelontwikkeling vanwege de gevolgen daarvan voor hun woon- en leefklimaat. Zij vrezen als gevolg van de vaststelling van dit plan onder meer voor hinder als gevolg van de beperking van hun uitzicht, vermindering van de bezonning, wind en wateroverlast. Zij stellen in dit verband ook dat binnen de gebiedstransformatie een meer evenwichtige verdeling van woningen had moeten plaatsvinden. De plannen leiden er volgens [verzoeker] en anderen nu toe dat een onevenredig groot deel van de woningbouw nabij hun woning wordt gerealiseerd.

Intrekking

10.     Op de zitting hebben [verzoeker] en anderen hun beroep en hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken voor zover dat zich richt tegen het besluit van de raad van 13 oktober 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parapluherziening Dezonering Industrieterrein VKV".

De beroepsgronden tegen alle bestemmingsplannen

Samenhang bestemmingsplannen/MER

11.     [verzoeker] en anderen betogen dat de MER "Rivierzone Vlaardingen" van 15 februari 2022 (hierna: de MER) dat aan de vastgestelde plannen ten grondslag is gelegd, gebrekkig is. Volgens hen had in de MER een integrale beschouwing moeten worden gegeven van de milieugevolgen van de woonbebouwing die is voorzien in de Rivierzone van Vlaardingen. Als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Eiland van Speyk" komt een onevenredig groot deel van de woningen op het schiereiland terecht, in de nabijheid van de woning van [verzoeker] en anderen. Volgens [verzoeker] en anderen had bij het opstellen van de MER onderzoek moeten worden gedaan naar alternatieve oplossingen voor de nu in de bestemmingsplannen voorziene woonprogrammering. Omdat dit onderzoek ontbreekt, onderbouwt de MER volgens [verzoeker] en anderen feitelijk en juridisch onvoldoende de milieutechnische gevolgen van het plan.

11.1.  Ingevolge artikel 7.7, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) bevat een milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan ten minste een beschrijving van de voorgenomen activiteit, alsmede van de alternatieven daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven.

11.2.  In paragraaf 1.2 van de MER staat dat de transformatie van de rivierzone van Vlaardingen is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (D11.2). De afzonderlijke bestemmingsplannen vallen onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en daarvoor zou alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden. In samenhang beschouwd overschrijden de woningbouwplannen echter wél de drempelwaarde. Om te voorkomen dat plannen afzonderlijk van elkaar worden beoordeeld, is er daarom voor gekozen om direct de m.e.r.-procedure te starten en een MER op te stellen. De gemeente heeft er hierbij voor gekozen om een gecombineerd plan- en project-MER op te stellen voor de plannen waarop de MER betrekking heeft en waarvoor de Gebiedsvisie kaderstellend is.

11.3.  In de MER zijn de effecten van de ontwikkeling van de rivierzone van Vlaardingen op de leefomgeving in samenhang beschouwd. Daarbij is in eerste instantie uitgegaan van een effectbeoordeling zonder aanvullende maatregelen en spelregels. De beoordeling heeft vervolgens geleid tot een eerste set aan spelregels voor de ontwikkeling van de rivierzone. In de MER is in paragraaf 2.7 ingegaan op de alternatieven en varianten voor de rivierzone van Vlaardingen. Hierin staat dat voor de ontwikkeling van de rivierzone van Vlaardingen de inrichting van de openbare ruimte tussen de ontwikkelvelden en de samenhang tussen de ontwikkelingen een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van de omgevingskwaliteit. De inrichting van de openbare ruimte is dan ook één van de elementen waarvoor in de MER varianten zijn onderzocht. Voor de ontwikkelvelden worden bestemmingsplannen opgesteld. De begrenzing, ligging en het programma van deze ontwikkelvelden zijn vastgelegd in afspraken met grondeigenaren en ontwikkelaars. Besluitvorming over de ontwikkelvelden richt zich voornamelijk op de (stedenbouwkundige) inrichting. Alternatieve locaties binnen of buiten de rivierzone of grootschalige wijzigingen in het programma zijn niet aan de orde. Indien er knelpunten ontstaan op het gebied van milieu dienen hiervoor alternatieven te worden onderzocht. In het geval van de rivierzone van Vlaardingen is de verwachting dat omgevingsgeluid tot knelpunten voor het woon- en leefklimaat leidt. In de MER is voor alle relevante (milieu)aspecten onderzocht of de ontwikkeling leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen, die aanleiding geven om alternatieven te onderzoeken.

11.4.  De voorzieningenrechter overweegt dat in de Nota van beantwoording zienswijzen behorende tot de planstukken van het bestemmingsplan "Eiland van Speyk" is gereageerd op het betoog dat er geen volwaardig alternatievenonderzoek heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van de MER. In deze reactie staat dat het in de MER onderzoeken van het oude stedenbouwkundige plan geen meerwaarde heeft en niet zou kunnen leiden tot nieuwe inzichten of andere keuzes voor de invulling van het gebiedsdeel Eiland van Speyk. Ook voor de andere ontwikkellocaties liggen de programmatische en stedenbouwkundige uitgangspunten op hoofdlijnen vast. Gezien het planproces tot dusver, de gemaakte afspraken en de genomen besluiten was er geen ruimte om in de MER sterk uiteenlopende inrichtingen of programmatische alternatieven te onderzoeken. Wel beschrijft de MER aanvullende randvoorwaarden en maatregelen voor de toekomstige initiatieven binnen de rivierzone. Daarnaast zijn in de MER alternatievenvarianten onderzocht waar het gaat om infrastructurele maatregelen. Dit heeft geleid tot de onderbouwde keuze voor de voorkeursvariant.

11.5.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt op voorhand niet in te zien dat in de MER alternatieven buiten beschouwing zijn gebleven die redelijkerwijs in beschouwing hadden moeten worden genomen. In de MER is gemotiveerd hoe is bepaald welke alternatieven er wel en welke niet in beschouwing zijn genomen. Daarbij is naar voren gebracht dat is gekeken naar de Rivierzone Vlaardingen als geheel met de daarin aan de orde zijnde deelontwikkelingen en de samenhang tussen deze ontwikkelingen. Hierbij is uitdrukkelijk opgemerkt dat niet meer zal worden gekeken naar verschillende programmatische invullingen van de woningbouw omdat de uitgangspunten hiervan op hoofdlijnen al zijn vastgelegd. Daarbij speelt een rol dat voor het project geen alternatieve locaties voorhanden zijn. Gezien het planproces tot dusver, de gemaakte afspraken en de genomen besluiten was er geen ruimte om in de MER sterk uiteenlopende inrichtings- of programmatische alternatieven (bijvoorbeeld kleinere aantallen woningen) te onderzoeken. Deze keuze acht de voorzieningenrechter niet in strijd met artikel 7.7, eerste lid, van de Wm. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

De beroepsgronden tegen het bestemmingsplan "Eiland van Speyk"

Bouwmassa/beschermd stadsgezicht

12.     [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met de geplande hoogbouw nabij hun woning. Als gevolg van het plan ontstaat volgens hen een weinig kwalitatief gebied waarin eenzijdig, te veel en te hoog gebouwd wordt. De witte villa, waarin [verzoeker] en anderen wonen, dreigt weg te vallen tegen de bouwmassa van de geplande woontorens. [verzoeker] en anderen wijzen in dit verband ook op de gevolgen voor het aanzicht van de Oosthavenkade, waar verder alleen relatief lage (en historische) bebouwing aanwezig is. Volgens hen wordt onvoldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van deze bebouwing, die is gelegen binnen een beschermd stadsgezicht. Dit is in strijd met de motie "Eiland van Speyk" die is aangenomen in de raadsvergadering van 13 oktober 2022.

12.1.  Ingevolge het bestemmingsplan "Eiland van Speyk" zijn aan de gronden binnen het plangebied onder meer de bestemming "Wonen-1", "Wonen-2", "Groen" en "Verkeer -  Verblijfsgebied" toegekend. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen-2" en daarnaast de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend.

12.2.  Het plan heeft tot gevolg dat op korte afstand van de woning van [verzoeker] en anderen woongebouwen kunnen worden gerealiseerd. Zo is het op een afstand van ongeveer 23 m ten zuiden van de woning van [verzoeker] en anderen toegestaan om een woongebouw te realiseren met een maximaal toegestane bouwhoogte van 48 m hoogte en is op een afstand van ongeveer 50 m van hun woning een woongebouw voorzien met een maximaal toegestane bouwhoogte van 72 m. In totaal zijn binnen het plangebied zes woongebouwen voorzien waarbinnen ten hoogste 646 woningen mogen worden gerealiseerd. Tussen de in het plangebied voorziene woongebouwen is lagere bebouwing in carrévorm gepland met maximale bouwhoogtes tussen de 11 en 14 m.

12.3.  In de plantoelichting is uiteengezet waarom de raad op het Eiland van Speyk heeft gekozen voor grootschalige woningbouw. Daarin staat dat de motivering om te verdichten op deze locatie is gelegen in de ambitie te verdichten rondom OV-knooppunten, zodat op deze centrale punten meer mensen kunnen wonen. Het Eiland van Speyk is onderdeel van het ontwikkelingsgebied tussen de binnenstad en de rivier, de rivierzone waarvoor het Consortium Rivierzone Vlaardingen al sinds 2014 plannen maakt. De ligging binnen loopafstand van het metrostation Vlaardingen Centrum, van recreatie en cultuur langs de Nieuwe Haven, de Koningin Wilhelminahaven, het Maaspark en het Museumkwartier dat de rivierzone met de binnenstad verbindt, maakt het een goede plek voor een intensief stedelijk milieu. In de nota van beantwoording zienswijzen is verder uiteengezet hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de witte villa en het woon- en leefklimaat van [verzoeker] en anderen. Daarin staat dat de inpassing van de witte villa dusdanig is vormgegeven dat, gegeven de gewenste dichtheid van de nieuwe bebouwing, maximaal rekening wordt gehouden met het woongenot en het gebruik van de witte villa. De positie van de witte villa is onomstreden. De aangrenzende nieuwbouw is daardoor bewust lager gehouden (maximaal 4 lagen) en houdt ook enige afstand. Dit volgt ook uit paragraaf 3.6 van de plantoelichting, waarin is ingegaan op het stedenbouwkundige ontwerp. Hierin staat dat het voorgestane carré aan laagbouw wordt gedefinieerd door een hoogte van maximaal 5 verdiepingen, die zijn geïntegreerd met 6 torens van 8 tot 22 verdiepingen. De voorziene torens hebben setbacks, waardoor ze er lichter uitzien en minder schaduw veroorzaken. De onderlinge hoogteopzet, maar ook die in de bredere context van het stadsbeeld en het beschermd stadsgezicht, is onderzocht vanuit verschillende standpunten. Dit heeft ertoe geleid dat de hogere bebouwing ten minste 6 meter achter de rooilijn van de Oosthavenkade staat, en de hoogste bebouwing aan de rivier.

12.4.  In hetgeen [verzoeker] en anderen hierover hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan voorziene woongebouwen en de positionering daarvan een dusdanige aantasting van de cultuurhistorische waarde van de witte villa en de overige bebouwing aan de Oosthavenkade tot gevolg heeft, dat de raad het plan op dit punt niet heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het plan rekening houdt met de witte villa doordat de voorziene hoogteaccenten enigszins op afstand daarvan zijn gehouden. Nabij de witte villa en langs de rooilijn van de Oosthavenkade maakt het plan alleen bebouwing mogelijk met een maximaal toegestane bouwhoogte van 11 m. Daarnaast zijn de voorziene hoogteaccenten ongeveer 6 m achter de rooilijn van de Oosthavenkade geprojecteerd zodat het directe aangezicht van de Oosthavenkade niet wordt aangetast en zijn de hoogste voorziene gebouwen geprojecteerd aan de zuidzijde van het plangebied, op grotere afstand van de witte villa. Duidelijk is dat er gezien het grote aantal geplande woningen op het Eiland van Speyk, grote veranderingen zullen optreden in de directe leefomgeving van [verzoeker] en anderen. De raad heeft de effecten hiervan wat de stedenbouwkundige uitgangspunten betreft echter niet zo onaanvaardbaar hoeven achten dat hij het plan op dit punt niet heeft kunnen vaststellen. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

12.5.  In de plantoelichting wordt verder in paragraaf 5.12 ingegaan op de gevolgen van het plan voor het beschermd stadsgezicht Vlaardingen. Het stadsgezicht wordt bepaald door drie, onderling verbonden deelgebieden, waaronder het haven- en industriegebied uit het laatste kwart van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw. De Oosthavenkade maakt hier onderdeel van uit. Voor de stedenbouwkundige structuur van dit deel van het beschermde stadsgezicht is het kadekarakter met de steile walkanten van de Oost- en Westhavenkade van belang. Daarnaast omvat het beschermd stadsgezicht de aaneengesloten gedifferentieerde aan de zeevisserij gerelateerde bebouwing aan de West- en Oosthavenkade met monumentale woon- en pakhuizen en bedrijfspanden. In het bestemmingsplan is een beschermende regeling opgenomen voor het beschermd stadsgezicht, door middel van de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Ingevolge artikel 11.1 van de planregels zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden mede bestemd voor de bescherming van het beschermd stadsgezicht Vlaardingen. Verder zijn in artikel 11.2 aanvullende bouwregels opgenomen waaraan de bebouwing in het beschermd stadsgezicht moet voldoen en geldt ingevolge artikel 11.4.1 een verbod behoudens omgevingsvergunningplicht voor het verrichten van bepaalde werken en werkzaamheden die tot een aantasting van de beschermenswaardige elementen van het beschermd stadsgezicht zouden kunnen leiden.

12.6.  Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plan niet zal leiden tot een aantasting van het beschermde stadsgezicht Vlaardingen. De Oosthavenkade krijgt als gevolg van de in het plan voorziene bebouwing een nieuw aangezicht met een nieuwe gevelwand, waarin de bouwhoogte variërend is tussen drie en vier bouwlagen, met daarachter hogere woonbebouwing. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de te beschermen elementen van het beschermde stadsgezicht onevenredig worden aangetast. De te beschermen elementen, bestaande uit de historische bedrijfsbebouwing, het kadekarakter van de Oost- en Westhavenkade en de steile walkanten, zullen in de plansituatie onverminderd aanwezig blijven. Voor deze elementen is in het plan een beschermende regeling opgenomen, die is neergelegd in de artikelen 11.1, 11.2 en 11.4.1 van de planregels. Daarnaast wordt rekening gehouden met het aanzicht van de Oosthavenkade doordat de westelijke rooilijn van het plan de historische gevellijn van de Oosthavenkade volgt, waarbij de witte villa in de nieuwe gevelrij wordt opgenomen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van het beschermde stadsgezicht. Ook voor de conclusie dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de motie van de raad van 13 oktober 2022 met betrekking tot het beschermde stadsgezicht, bestaat in dit verband onvoldoende grond. In zoverre bestaat dan ook geen reden om het verzoek toe te wijzen.

Bezonning en windhinder

13.     [verzoeker] en anderen betogen dat de in het plan voorziene hoogbouw zal leiden tot voor hen onaanvaardbare schaduw- en windhinder. De conclusies uit de onderzoeken die naar deze effecten zijn gedaan, zijn volgens hen onjuist. Zo zijn in het bezonningsonderzoek alleen de effecten in de periode 21 maart tot en met 21 december meegenomen, terwijl uitgegaan had moeten worden van de periode 19 februari tot en met 21 oktober. Wat windhinder betreft wijzen [verzoeker] en anderen erop dat de gemaakte berekeningen niet juist en volledig zijn.

13.1.  Uit paragraaf 3.6 van de plantoelichting volgt dat er bezonningsonderzoek is verricht naar de gevolgen van schaduwhinder van de in het plan voorziene hoogbouw voor de [naam]. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de bezonningsstudie "Vlaardingen, Eiland van Speyk" van Rijnboutt van 17 februari 2021 (hierna: de bezonningsstudie). Daarin staat dat voor vier representatieve dagen in het jaar de bezonningssituatie is onderzocht. De met het plan mogelijk gemaakte bebouwing veroorzaakt schaduw op de omgeving. Daar zijn - op de witte villa na - geen woningen of andere gevoelige bestemmingen aanwezig. Bij de witte villa treedt afname van zonuren op, maar die beperkt zich tot circa 2 uur.

13.2.  De voorzieningenrechter overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan blijkens wat daarover in de plantoelichting is opgenomen, is uitgegaan van een minimaal aantal uren bezonning van twee uur. Hier gaat ook de zogenoemde "lichte" TNO-norm vanuit, met ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober. In de bezonningsstudie zijn echter niet de schaduweffecten in deze periode, maar in de periode tussen 21 maart en 21 december onderzocht. Hierin bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen reden om aan te nemen dat schaduweffecten in de bezonningsstudie zijn onderschat. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat ook is gekeken naar de bezonning op 21 december, waarop sprake is van (nog) minder bezonning dan op 19 februari. Gelet hierop valt niet in te zien dat de afname van het aantal uren bezonning wezenlijk anders zou zijn dan wanneer ook de bezonning op 19 februari zou zijn onderzocht. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het onderzoek naar de bezonning gebrekkig is.

13.3.  Wat de windhinder betreft overweegt de voorzieningenrechter dat door [verzoeker] en anderen niet is geconcretiseerd waaruit de gebreken in het onderzoek naar het windklimaat uit zouden bestaan. Dat er volgens [verzoeker] en anderen een zeer ongunstig windklimaat zal ontstaan als gevolg van de in het plan voorziene bebouwing wordt niet gevolgd. In de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor het windklimaat. Er is een verkennende windstudie gedaan waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Windhinderonderzoek, Eiland van Speyk, Vlaardingen" van 3 maart 2021 (hierna: het Windhinderonderzoek). Uit dit rapport volgt dat er in de toekomstige situatie geen sprake zal zijn van windgevaar, maar dat er wel enkele gebieden zijn met een beperkt risico. Dit betreft met name de voorziene onderdoorgangen aan de zuidkant en ter plaatse van de zuidoosthoek van het complex. Ter plaatse van de zuidoosthoek van het complex is daarnaast een klein gebied aanwezig met een slecht windklimaat. Bij de meeste voorziene gebouwtoegangen heerst een goed windklimaat, behalve bij de toegangen aan de westzijde van het complex. Om het windklimaat te verbeteren worden in het Windhinderonderzoek enkele maatregelen voorgesteld om het windklimaat te verbeteren, waaronder het aanbrengen van windschermen, het plaatsen van bomen en struiken en het plaatsen van luifels voor de onderdoorgangen. Deze maatregelen zijn ook mogelijk binnen de bestemming "Groen", waarbinnen voorzieningen kunnen worden gerealiseerd ter voorkoming of beperking van windgevaar en windhinder. Verder is in de planregels gewaarborgd dat een windhinderonderzoek moet worden overgelegd, voordat een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend voor een gebouw met een bouwhoogte van ten minste 30 m. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat als gevolg van het plan geen zodanige windeffecten zullen optreden, dat het plan in zoverre niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening.

Hoogwaterbescherming

14.     [verzoeker] en anderen voeren aan dat in het plan onvoldoende is gewaarborgd dat hun woning zal zijn beschermd tegen hoogwater. In dit verband wijzen zij erop dat de geplande bebouwing verhoogd zal worden aangelegd, met als gevolg dat de witte villa op het laagste punt zal komen te liggen. In de bestaande situatie is al sprake van veelvuldige overstromingen en wateroverlast, en deze situatie zal mogelijk nog verslechteren. Bij de planvorming had hier volgens [verzoeker] en anderen dan ook meer rekening mee moeten worden houden.

14.1.  De voorzieningenrechter overweegt dat voor de waterveiligheid van een buitendijkse ontwikkeling op landelijk niveau geen regels zijn gesteld. In de Visie ruimte en mobiliteit van de provincie Zuid-Holland is echter neergelegd dat van gemeentes wordt gevraagd om bij ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden van het benedenrivierengebied een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee omgaan.

14.2.  In paragraaf 5.9.4 van de plantoelichting staat dat in het kader van het plan een beoordeling is gemaakt van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en hoe daarmee moet worden omgegaan. Deze beschouwing is neergelegd in de MER en in het rapport "Beschouwing en advies beschermingshoogtes KW-haven te Vlaardingen" van Arcadis van 29 juni 2022. Hierin wordt het advies gegeven om voor woonfuncties een terugkeertijd van eens in de duizend jaar (1/1000) te hanteren. Vanwege de geringe waterdiepte bij overstromingen is de verwachting dat de economische schade beperkt blijft. Ook het overlijdensrisico is nihil, aldus Arcadis. Geadviseerd wordt om een vloerhoogte van 3,70 m + NAP te hanteren. Deze vloerhoogte is als uitgangspunt verankerd in de planregels. Daarnaast wordt wat de openbare ruimte betreft voor het zichtjaar 2065 geadviseerd om uit te gaan van een beschermingsniveau 1/100 jaar, waarbij rekening dient te worden gehouden met een hoogwaterstand van 3,40 m + NAP. Voor golfaanval - en overslag dient een toeslag van 10 tot 40 cm te worden aangehouden die varieert per locatie. Hiertoe dient een extra voorziening te worden gerealiseerd. Dit beschermingsniveau betekent dat eens in de 100 jaar een waterdiepte van 1,5 m tot 2 m op de kade zal staan. Dit beschermingsniveau wordt acceptabel geacht mits op dat moment de openbare ruimte niet toegankelijk is en het gebied tijdig geëvacueerd is. In de MER is aangegeven dat deze maatregelen de komende periode verder worden uitgewerkt en nader geconcretiseerd. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de maatregelen moeten zijn getroffen op het moment dat de eerste woningen worden opgeleverd.

14.3.  De voorzieningenrechter overweegt op basis van het vorenstaande dat in het kader van de planvorming al de nodige aandacht is besteed aan het aspect waterveiligheid en dat een inschatting is gemaakt van de overstromingsrisico’s voor zowel de woonfuncties als de openbare ruimte. Dit heeft zijn weerklank gevonden in de planregels, waarin is bepaald dat de woningen verhoogd moeten worden aangelegd op een vloerhoogte van 3,70 m + NAP. Voor het overige ziet de voorzieningenrechter in wat

[verzoeker] en anderen daarover hebben aangevoerd, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [verzoeker] en anderen als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen, wat hoogwater betreft, in een slechtere positie zullen komen te verkeren. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat, gelet op wat is beschreven in de plantoelichting, ten westen van de Oosthavenkade ook een aanvullende voorziening wordt aangelegd ter bescherming tegen golfoverslag, waarbij ook de lagergelegen witte villa gebaat zal zijn. Hoe deze voorziening er uit komt te zien, wordt in de komende periode nader geconcretiseerd, waarna de aanleg hiervan zal worden aanbesteed. Ter zitting heeft de raad duidelijk gemaakt dat de kademuur in ieder geval verhoogd zal worden. Op basis hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij de planvaststelling in voldoende mate rekening is gehouden met de overstromingrisico’s.

Afwatering hemelwater

15.     [verzoeker] en anderen betogen dat het plan mogelijk tot wateroverlast leidt bij hun woning als gevolg van afstromend hemelwater. Volgens [verzoeker] en anderen is onvoldoende duidelijk hoe het hemelwater zal worden afgevoerd, terwijl de aanmerkelijke kans bestaat dat de tuin van de witte villa - als laagste punt van het gebied - zal onderlopen.

15.1.  Ingevolge het voorliggende plan zijn onder meer de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Groen" en "Water" toegekend aan de gronden in het plangebied.

15.2.  De voorzieningenrechter overweegt dat in paragraaf 5.9.4.3 van de plantoelichting aandacht is besteed aan de wijze waarop het hemelwater zal worden afgevoerd. Voor de verwerking van hemelwater is de voorkeursvolgorde als bedoeld in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 van toepassing. Dit houdt in dat bij nieuwbouw gestreefd wordt om waterstromen volledig gescheiden in te zamelen en te verwerken, zolang de lokale situatie dit toelaat. Het hemelwater dat op het gebied valt, zal zoveel mogelijk worden vastgehouden binnen het plangebied. Dit water kan worden vastgehouden op daken van de woongebouwen, en zal worden vastgehouden in de opbouw van de daktuin boven de garage. Alleen bij langdurige regenval zal het water vertraagd worden afgevoerd naar open water. Hemelwater dat op de openbare ruimte valt, zal zoveel mogelijk infiltreren in de bodem. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van groene bermen en van bergingsmogelijkheden onder de verharding. Bij de verdere uitwerking van de plannen is specifiek aandacht nodig voor het voorkomen van negatieve effecten ter plaatse van de witte villa en de bijbehorende tuin, die kunnen ontstaan door de hoogteverschillen na ophoging van het plangebied. Onder en of langs de randen van de binnentuin zullen voorzieningen worden gerealiseerd om te voorkomen dat hemelwater vanaf de opgehoogde delen van het plangebied de tuin van de witte villa instroomt. Deze civieltechnische opgave is onderdeel van de verdere uitwerking van de plannen.

15.3.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het vorenstaande in het kader van de planvaststelling voldoende aandacht is besteed aan de waterhuishouding en de afvoer van hemelwater. Dat nog niet precies duidelijk is hoe de afwatering zal worden vormgegeven staat aan de rechtmatigheid van het plan niet in de weg omdat het hier een uitvoeringsaspect betreft. Wel is duidelijk dat de afwatering nabij de witte villa een punt van aandacht is waar in de verdere uitvoering rekening dient te worden gehouden. Dit dient te zijner tijd te worden beoordeeld in het kader van de procedure over de verlening van de omgevingsvergunning. Dit is echter niet een aspect dat nu al aan bod kan komen. Daarom bestaat geen reden om het verzoek toe te wijzen.

Financiële uitvoerbaarheid

16.     [verzoeker] en anderen betogen dat onvoldoende duidelijk is of het plan financieel uitvoerbaar is. Het plan voorziet in een groot woningbouwproject waarvan de raad al bij de vaststelling had moeten inzien dat op dat moment onvoldoende duidelijkheid bestond omtrent de financiële uitvoerbaarheid.

16.1.  In de plantoelichting staat over de financiële uitvoerbaarheid dat het project op particulier initiatief wordt gerealiseerd. De kosten worden gedekt uit de opbrengsten van de verkoop/verhuur van woningen en de rest van het programma. In de exploitatie is rekening gehouden met de kosten voor het aanleggen van de ontsluiting, beperking van de wateroverlast, openbare ruimte, bodemsanering en buitenplanse bijdragen, zodat het plan financieel haalbaar wordt geacht.

16.2.  De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan redelijkerwijs had moeten inzien dat het bestemmingsplan financieel niet uitvoerbaar zou zijn. De enkele omstandigheid dat het hierbij om een groot woningbouwproject gaat, maakt dit niet anders. Ook in zoverre bestaat geen reden om het verzoek toe te wijzen.

Bouwhinder

17.     [verzoeker] en anderen betogen dat zij (geluid)hinder zullen ondervinden als gevolg van de te verrichten bouwwerkzaamheden. Daarbij komt dat onvoldoende duidelijk is hoe lang de bouwwerkzaamheden zullen duren voordat het project is afgerond.

17.1.  De raad heeft toegelicht dat een grootschalige ontwikkeling als hier aan de orde nooit zonder hinder kan plaatsvinden. De inzet van de gemeente en de ontwikkelende partij is er echter op gericht om deze hinder tot een minimum te beperken. Daarbij komt dat bij de vergunningverlening te zijner tijd wordt getoetst of kan worden voldaan aan de geldende bouwveiligheidseisen.

17.2.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaan in dit geval onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zodanige overlast zal ontstaan van de geplande bouwwerkzaamheden dat de raad reeds op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan om deze reden niet uitvoerbaar is. Voor het overige is de bouwoverlast een uitvoeringsaspect dat niet als zodanig in het bestemmingsplan geregeld hoeft te worden. Dit betekent dat deze overlast er dan ook niet toe kan leiden dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen.

Gebiedsbescherming en bodemverontreiniging

18.     [verzoeker] en anderen betogen dat het plan tot significante effecten kan leiden op nabijgelegen Natura 2000-gebieden vanwege de nadelige effecten van stikstofdepositie. Volgens hen is onvoldoende stikstofruimte beschikbaar om het plan uit te voeren. Daarnaast ontbreekt een onderzoek naar de gevolgen van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

[verzoeker] en anderen betogen verder dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar bodemverontreiniging in het plangebied.

18.1.  De voorzieningenrechter overweegt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapitelduinen" op ongeveer 14 km afstand is gelegen van de woning van [verzoeker] en anderen. Gelet hierop bestaat geen verwevenheid van het natuurbelang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen en het belang van [verzoeker] en anderen om gevrijwaard te blijven van een aantasting van hun woon- en leefklimaat (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51-10.52). Dit betekent dat deze beroepsgrond vanwege het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog geeft dus geen aanleiding voor de verwachting dat het bestemmingsplan niet in stand zal kunnen blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.

18.2.  Ook wat bodemverontreiniging betreft is de voorzieningenrechter van oordeel dat hetgeen [verzoeker] en anderen daarover hebben aangevoerd vanwege het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De normen uit de Wet bodembescherming strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Voor [verzoeker] en anderen gaat het echter om het belang dat zij gevrijwaard willen blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van  van hun belangen (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.98). Het betoog geeft dus geen aanleiding voor de verwachting dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De besluiten op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering en de Wgh

19.     [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met het stap-3-besluit op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering (hierna: de Ism) en het hogere waarden-besluit op grond van de Wgh. Volgens hen is in de akoestische onderzoeken die ten grondslag liggen aan deze besluiten ten onrechte geen rekening gehouden met de cumulatieve geluidbelasting van het nestgeluid van de scheepvaart. Uitgaande van de huidige situatie en de maximale bezetting van het aantal ligplaatsen voor de scheepvaart, leidt het nestgeluid volgens [verzoeker] en anderen tot beperkingen voor de woningbouwontwikkelingen op de omliggende percelen. Daar komt bij dat ook rekening gehouden had moeten worden met de cumulatie van het geluid van evenementen vanuit het stadspark/stadsstrand en met de geluidemissie van warmtepompen.

19.1.  Het plangebied van het bestemmingsplan "Eiland van Speyk" ligt binnen de wettelijke geluidzones van de Industrieterreinen Botlek-Pernis, Koningin Wilhelminahaven, Vulcaanhaven en Klein Vettenoord. Voor nieuwe woningen geldt op grond van de Wgh een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De maximale ontheffingswaarde bedraagt 55 dB(A). Omdat uit de onderbouwing van het stap-3-besluit volgt dat bij een deel van de woningen niet aan de maximale ontheffingswaarde kan worden voldaan heeft de raad krachtens de Ism een zogenoemd stap-3-besluit voorbereid en vastgesteld. In dit besluit is op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Ism vanwege het industrielawaai van de voornoemde industrieterreinen een afwijking van de maximaal toelaatbare waarde van de geluidbelasting tot 60 dB (A) toegestaan.

19.2.  Het college heeft verder besloten tot het toepassen van hogere geluidgrenswaarden voor wegverkeerslawaai en industrielawaai met toepassing van artikel 110a van de Wgh. Deze hogere waarden worden toegepast omdat bij een deel van de nieuwe woningen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij deze woningen wordt de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) toegepast.

19.3.  Hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd over de besluiten op grond van de Ism en de Wgh kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een geslaagd beroep leiden omdat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb hieraan in de weg staat. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de regels uit de Wgh over de toepassing van hogere geluidgrenswaarden ter bescherming strekken van de bewoners van de woningen waarop het besluit tot vaststelling van de hogere geluidgrenswaarde ziet (zie bijvoorbeeld de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, 10.90-10.94). Zowel het stap-3-besluit als het hogere waarden-besluit zien op de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor de toekomstige woningen op het Eiland van Speyk.

Aangezien [verzoeker] en anderen niet de toekomstige bewoners van deze woningen zijn, strekken de regels waarop zij zich hier beroepen kennelijk niet tot de bescherming van hun belangen. Het betoog geeft dus geen aanleiding voor de verwachting dat het bestemmingsplan niet in stand zal kunnen blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Belangenafweging

20.     In de overwegingen hiervoor heeft de voorzieningenrechter de voornaamste gronden van [verzoeker] en anderen gericht tegen de besluiten tot vaststelling van de bestemmingsplannen, het stap-3-besluit en het hogere waarden-besluit besproken. Op basis van een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling ziet de voorzieningenrechter in hetgeen zij hebben aangevoerd geen grond om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Een weging van de bij de besluiten betrokken belangen leidt de voorzieningenrechter niet tot een andere conclusie. Met de voorliggende besluiten worden de algemene belangen van woningbouw en volkshuisvesting, en de wens om de gebiedstransformatie van de rivierzone Vlaardingen te realiseren, gediend. Hiertegenover staat het belang van [verzoeker] en anderen om gevrijwaard te blijven van een  aantasting van hun woon- en leefklimaat. De plannen die hier voorliggen en in het bijzonder de deelontwikkeling "Eiland van Speyk", zullen een grote verandering van de leefomgeving van [verzoeker] en anderen tot gevolg hebben, en zij zullen in de bouwfase, die enkele jaren kan gaan duren, ook hinder gaan ondervinden. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat de algemene belangen die worden gediend met het transformatieproject zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [verzoeker] en anderen. Dit in aanmerking genomen, en de verwachting dat de bestreden besluiten stand zullen houden in de bodemprocedure, brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

Proceskosten

21.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.

w.g. Wortmann
voorzieningenrechter

w.g. Sommer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2023

901