Uitspraak 202201723/1/R1


Volledige tekst

202201723/1/R1.
Datum uitspraak: 29 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Amsterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2022 in zaak nr. 21/808 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van de berging op de vierde verdieping naar verblijfsruimte behorende bij de woning op de derde verdieping van het gebouw [locatie 1] te Amsterdam (hierna: het gebouw) en het maken van een dakterras op het platte dak achter de schijnkap.

Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 21 februari 2023, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Zevenhuizen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghouder] woont op de derde verdieping van het gebouw en heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor onder meer het aanleggen van een dakterras op het platte dak achter de schijnkap van het gebouw. Het gebouw maakt samen met onder meer het pand [locatie 2], waar [appellant] woont, onderdeel uit van een bouwcomplex van drie panden met een gemeenschappelijk dak.

2.       Het bouwplan is in strijd met artikel 3.3.2 van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt", omdat het hekwerk van het dakterras de maximum bouwhoogte van 15 m met 1,59 m overschrijdt. Het college heeft bij besluit van 1 juli 2020 aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Het college heeft voor de afwijking van het bestemmingsplan toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Volgens het college voldoet het project aan de voorwaarden om af te wijken van het bestemmingsplan voor dakterrassen op hoofdbebouwing die zijn opgenomen in de op 2 juli 2019 vastgestelde "Beleidsregels Afwijkingen Omgevingsvergunning". Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 juli 2020, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, in stand gelaten. Het hiertegen door [appellant] ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 8 februari 2022 ongegrond verklaard.

[appellant] kan zich met die uitspraak niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.

De gronden van het hoger beroep

Belanghebbende bij de aanvraag en evident privaatrechtelijke belemmering

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan voor wat betreft het dakterras op het platte dak niet kan worden verwezenlijkt. Hij voert aan dat het platte dak niet (geheel) in eigendom is van [vergunninghouder] en dat [vergunninghouder] geen toestemming heeft voor het realiseren van het dakterras. Dit betekent volgens hem dat [vergunninghouder] geen belanghebbende is bij zijn verzoek om een omgevingsvergunning en dat daarom geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Verder voert [appellant] aan dat zijn satellietschotels met toebehoren op het platte dak staan, zodat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het dakterras.

3.1.    Bij de beoordeling van de belanghebbendheid geldt de hoofdregel dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek.

Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in, dan is de verzoeker geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 september, ECLI:NL:RVS:2021:2173.

3.2.    Vaststaat dat het platte dak in beheer is bij de Vereniging van Eigenaars 1969 [locatie 1], [locatie 3]-[locatie 4] te Amsterdam (hierna: de VvE) en dat de Vergadering van Eigenaars onder meer beslist over zaken die betrekking hebben op dit dak. Verder staat vast dat [vergunninghouder] een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met de VvE. De vaststellingsovereenkomst is ondertekend namens de VvE op 14 augustus 2020. In de vaststellingsovereenkomst staat dat de Vergadering van Eigenaars op 7 april 2020 heeft besloten om [vergunninghouder] toestemming te geven om onder meer het dakterras achter de schijnkap te realiseren. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Dat betekent dat [vergunninghouder] belanghebbende is bij zijn verzoek om een omgevingsvergunning en er daarom sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

3.3.    Een andere vraag is of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van de voorgenomen activiteit in de weg staat. Als daarvan sprake is kan dat ertoe leiden dat de gevraagde omgevingsvergunning moet worden geweigerd.

3.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2173), bestaat voor het oordeel dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een voorgenomen activiteit.

3.5.    Zoals hiervoor in 3.2 is overwogen, heeft [vergunninghouder] toestemming van de Vergadering van Eigenaars om het dakterras op het platte dak te realiseren. Verder is niet in geschil is dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 20 januari 2021 op het platte dak satellietschotels met toebehoren van [appellant] stonden en dat die op die plek moesten worden verwijderd voor het realiseren van het dakterras. Niet duidelijk is echter hoe lang deze schotels met toebehoren daar al stonden. Verder is niet gebleken dat voor het plaatsen daarvan toestemming was gegeven. Het is dan ook niet evident dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Overigens heeft de burgerlijke rechter (de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam) bij vonnis van 9 november 2021 in kort geding, ECLI:NL:RBAMS:2021:6406, [appellant] op vordering van onder meer [vergunninghouder] veroordeeld om de satellietschotels met toebehoren naar het door de VvE aangewezen dakdeel te verplaatsen of de satellietschotels met toebehoren te verwijderen.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met artikel 10 van het EVRM

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Hij voert aan dat voor het realiseren van het dakterras zijn satellietschotels met toebehoren moeten worden verwijderd. Daardoor wordt zijn vrijheid van nieuwsgaring beperkt, omdat hij dan geen televisie, radio en internet meer kan ontvangen. Volgens [appellant] zijn de satellietschotels met toebehoren voor hem onmisbaar, omdat hij als journalist daarvan afhankelijk is. Op het door de VvE aangewezen dakdeel waarnaar de satellietschotels op last van de kantonrechter moeten worden verplaatst, is volgens hem geen satellietontvangst voor televisie en internet en het bereiken van die plek is moeilijk en gevaarlijk.

4.1.    Artikel 10, eerste lid, van het EVRM luidt: "Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen."

4.2.    Vaststaat dat de VvE een plek op het gemeenschappelijke dak ten westen van de oorspronkelijke locatie van de satellietschotels met toebehoren heeft aangewezen als locatie waar [appellant] de satellietschotels met toebehoren naar toe kan verplaatsen. Zoals hiervoor in 3.5 is overwogen, heeft de burgerlijke rechter (de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam) [appellant] bij vonnis van 9 november 2021 in kort geding, ECLI:NL:RBAMS:2021:6406, veroordeeld om de satellietschotels met toebehoren te verplaatsen naar dit aangewezen dakdeel of de schotels met toebehoren te verwijderen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij op het door de VvE aangewezen dakdeel geen televisie, radio en internet meer kan ontvangen met zijn satellietschotels en dat dus daadwerkelijk sprake is van een relevante belemmering in de uitoefening van zijn grondrecht. Daartoe overweegt de Afdeling dat [appellant] geen verklaring of advies van een deskundige heeft overgelegd waaruit volgt dat op het door de VvE aangewezen dakdeel geen ontvangst is, te meer nu [appellant] op zitting te kennen heeft gegeven dat de satellietschotels juist door een deskundige moeten worden ingeregeld om een goede ontvangst te kunnen krijgen. Voor zover [appellant] heeft gewezen op twee door hem overgelegde uitsneden van een zogenoemde dishpointer tool waaruit volgens hem volgt dat op het aangewezen dakdeel geen ontvangst is, overweegt de Afdeling dat zonder nadere toelichting van een deskundige met specialistische kennis op het gebied van satellietontvangst deze conclusie hieruit niet kan worden getrokken. Dat het bereiken van het aangewezen dakdeel voor het plaatsen van de satellietschotels met toebehoren moeilijk en gevaarlijk zou zijn, wat daar ook van zij, betekent verder niet dat het onmogelijk is om de satellietschotels met toebehoren naar dat dakdeel te verplaatsen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat met het verlenen van de omgevingsvergunning sprake is van een inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM.

Het betoog slaagt niet.

5.       Ook wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd over schending van mensenrechten door het college en de rechtbank biedt naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Driessen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023

634-970