Uitspraak 200203485/1


Volledige tekst

200203485/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht van 22 mei 2002 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Breukelen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breukelen (hierna: het college) [vergunninghouders] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de in dat besluit aangewezen objecten van het perceel kadastraal bekend gemeente Kockengen, nadere aanduiding D2, te verwijderen.

Bij besluit van 21 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 22 mei 2002, verzonden op 27 mei 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 23 januari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2003, waar appellante, bijgestaan door mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, en het college, vertegenwoordigd door A.F.J.M. Emmelot en K.H. Wiersema, ambtenaar onderscheidenlijk wethouder van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellante en [vergunninghouders] hebben bij gezamenlijk geschrift hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei, verzonden op 27 mei 2002, met het registratienummer SBR 02/666 GEMWT. De Afdeling leest dit geschrift aldus dat appellante heeft beoogd hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak, waarbij op haar beroep is beslist en [vergunninghouders] tegen de hun beroep betreffende uitspraak.

2.2. Het betoog van appellante in hoger beroep komt neer op een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de voorzieningenrechter heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot een juist oordeel gekomen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003

17-378.