Uitspraak 202103165/1/R4


Volledige tekst

202103165/1/R4.
Datum uitspraak: 22 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Wintelre, gemeente Eersel,

appellante,

en

de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (hierna: de NIWO),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2020 heeft de NIWO de Vervoerders, Inzamelaars, Handelaars en Bemiddelaars registratie (hierna: de VIHB-registratie) van [appellante] beëindigd.

Bij besluit van 17 juni 2020 heeft de NIWO het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De NIWO heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De NIWO heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 31 januari 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Brom, en de NIWO, vertegenwoordigd door mr. B. Akpinar, bijgestaan door mr. M.C. Veltkamp-van Paassen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] beschikte over een VIHB-registratie. Een VIHB-registratie is verplicht voor bedrijven die zich bezig houden met bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke stoffen. De registratie van [appellante] is door de NIWO bij besluit van 6 maart 2020 beëindigd. Het besluit om de VIHB-registratie te beëindigen, is gebaseerd op artikel 6 van de Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen (hierna: de Regeling). Deze regeling is gebaseerd op onder meer artikel 10.45, vijfde lid en artikel 10.55, vierde lid, van de Wet milieubeheer, waarin criteria zijn gegeven voor de VIHB-registratie. Voor het verkrijgen van de VIHB-registratie geldt onder meer dat voldaan moet worden aan de eis van betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Regeling.

2.       In verband met een strafrechtelijke veroordeling van [appellante] bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant op 30 oktober 2019, heeft de NIWO [appellante] bij brief van 9 december 2019 verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken om te bepalen of nog steeds wordt voldaan aan het criterium van betrouwbaarheid op grond van artikel 4, onderdeel a, van de Regeling.

Vervolgens heeft [appellante] op 13 december 2019 een aanvraag ingediend ter verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag Rechtspersonen (hierna: VOG RP). Bij besluit van 20 januari 2020 heeft de minister voor Rechtsbescherming (hierna: de minister) de aanvraag afgewezen.

Bij besluit van 6 maart 2020 heeft de NIWO besloten de VIHB-registratie van [appellante] te beëindigen, omdat niet langer wordt voldaan aan artikel 4, onderdeel a, van de Regeling. [appellante] beschikt niet langer over een VOG RP, omdat haar aanvraag daartoe bij besluit van 20 januari 2020 door de minister is afgewezen.

Bij besluit van 17 juni 2020 heeft de NIWO het door [appellante] tegen het besluit van 6 maart 2020 gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, omdat [appellante] op dat moment nog steeds niet beschikte over een VOG RP.

Wettelijk kader

3.       Voor het van toepassing zijnde wettelijke kader wordt verwezen naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling van het beroep

4.       [appellante] betoogt dat de NIWO haar ten onrechte tussentijds heeft gevraagd een VOG RP over te leggen. Volgens [appellante] moet op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling alleen een VOG RP worden overgelegd als een nieuwe aanvraag om een VIHB-registratie wordt ingediend. De Regeling biedt volgens haar geen grond voor het tussentijds opvragen van een VOG RP. Verder heeft zij erop gewezen dat aan haar op 6 februari 2018 al een VOG RP was verstrekt, zodat zij beschikte over een VOG RP. Er bestond geen grond voor het overleggen van een nieuwe VOG RP.

4.1.    De Afdeling is van oordeel dat de Regeling niet anders kan worden gelezen dan dat de betrouwbaarheid van een bedrijf dat beschikt over een VIHB-registratie tussentijds beoordeeld kan worden als daartoe aanleiding bestaat. In het geval van [appellante] was de aanleiding voor het tussentijds beoordelen van de betrouwbaarheid door de NIWO de strafrechtelijke veroordeling van [appellante] bij de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2019. Dat de Regeling een grondslag bevat om de betrouwbaarheid te beoordelen als daar aanleiding toe is, volgt uit het volgende.

Op grond van artikel 6, aanhef en onder c, van de Regeling wordt een VIHB-registratie beëindigd als niet meer wordt voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, waaronder begrepen de eis van betrouwbaarheid. Uit artikel 6, aanhef en onder c, van de Regeling kan uit de woorden "niet meer wordt voldaan" worden opgemaakt dat de betrouwbaarheid tussentijds kan worden beoordeeld. Wanneer wordt voldaan aan de eis van betrouwbaarheid volgt uit artikel 5 van de Regeling. Uit deze bepalingen tezamen bezien volgt de bevoegdheid van de NIWO om tussentijds te beoordelen of nog wordt voldaan aan de eis van betrouwbaarheid. Anders dan [appellante] ter zitting heeft aangevoerd, betekent het feit dat er op 1 oktober 2022 een wijziging van de Regeling in werking is getreden niet dat de Regeling vóór 1 oktober 2022 geen grondslag bood om tussentijds te beoordelen als daarvoor aanleiding bestond. De wijziging van de Regeling per 1 oktober 2022, waarbij een vijfde lid is toegevoegd aan artikel 5, heeft de op grond van de Regeling al bestaande bevoegdheden van de NIWO om tussentijds te beoordelen of nog steeds wordt voldaan aan de criteria in artikel 4 en om daarvoor gegevens als bedoeld in artikel 5 op te vragen, enkel geëxpliciteerd.

Het derde lid van artikel 5 van de Regeling is in dit geval niet van toepassing, zodat de betrouwbaarheid van [appellante] beoordeeld moest worden met toepassing van het eerste lid, onder a, van dat artikel. In het kader van de beoordeling of [appellante] nog voldeed aan de eis van betrouwbaarheid mocht de NIWO haar dan ook vragen om een VOG RP over te leggen. Dat aan [appellante] op 6 februari 2018 een VOG RP was verstrekt maakt geen verschil. Op grond van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Regeling moet, om in de situatie van Daas BV te voldoen aan het criterium van betrouwbaarheid, een VOG RP worden overgelegd van maximaal 3 maanden oud. Vast staat dat [appellante] dit, na daartoe te zijn verzocht door de NIWO bij brief van 9 december 2019, niet heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellante] betoogt verder dat de NIWO bij het besluit tot de beëindiging van de VIHB-registratie ten onrechte niet heeft betrokken dat de aanvraag om een VOG RP op onjuiste gronden is afgewezen. Volgens haar had de NIWO het bezwaarschrift tegen het besluit van de minister tot afwijzing van de aanvraag om een VOG RP bij de motivering van haar besluit moeten betrekken. Zij had vervolgens tot de conclusie moeten komen dat de aanvraag om een VOG RP ten onrechte was afgewezen door de minister en in bezwaar het besluit van 6 maart 2020 moeten herroepen. In dat verband betoogt [appellante] dat de NIWO haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. De NIWO had haar wel moeten horen, zodat zij op dat moment kon toelichten dat de aanvraag om een VOG RP ten onrechte was afgewezen. Deze toelichting had de NIWO vervolgens bij haar besluit op bezwaar moeten betrekken, aldus [appellante].

5.1.    Uit artikel 6, aanhef en onder c, van de Regeling volgt dat een VIHB-registratie wordt beëindigd als niet langer wordt voldaan aan de criteria in artikel 4 van de Regeling. In artikel 5 van de Regeling wordt nader gespecificeerd hoe kan worden voldaan aan het criterium van betrouwbaarheid. Zoals is overwogen in 4.1, diende [appellante] daarvoor een VOG RP van maximaal 3 maanden oud over te leggen. Dat heeft zij niet gedaan. Dat betekent dat de NIWO niet anders kon besluiten dan de VIHB-registratie te beëindigen, omdat niet langer werd voldaan aan het criterium van betrouwbaarheid.

Anders dan [appellante] aanvoert, was er geen aanleiding om haar te horen over het bezwaarschrift dat zij bij de minister had ingediend tegen het besluit tot afwijzing van haar aanvraag om een VOG RP. Dat bezwaarschrift lag ter beoordeling bij de minister. De NIWO heeft echter, ook al was zij daartoe niet gehouden, het besluit op het bezwaar van [appellante] tegen de afwijzing van de aanvraag om een VOG RP afgewacht. Bij besluit van 16 juni 2020 heeft de minister het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. Daarop heeft de NIWO bij besluit van 17 juni 2020 besloten tot ongegrondverklaring van het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 6 maart 2020.

Onder de hiervoor genoemde omstandigheden kon de NIWO afzien van het horen in bezwaar.

Redelijke termijn

6.       [appellante] verzoekt om een vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

6.1.    De Afdeling zal in een afzonderlijke uitspraak oordelen over het verzoek van [appellante] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waartoe de Afdeling het onderzoek zal heropenen. Aan deze zaak is het nr. 202103165/2/R4 toegekend.

Conclusie en slot

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       De NIWO hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder zaak nr. 202103165/2/R4 ter voorbereiding van een nadere uitspraak over      de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van Altena
voorzitter

w.g. Kamphorst-Timmer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023

776

BIJLAGE

Wet milieubeheer

Artikel 10.45:

1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen:

a. zonder vermelding op een lijst van inzamelaars, of

b. ingeval de afvalstoffen tot de krachtens artikel 10.48 aangewezen categorieën behoren, zonder vergunning van Onze Minister.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

3. Onze Minister wijst een instantie aan die namens hem zorg draagt voor de vermelding van inzamelaars op de in het eerste lid bedoelde lijst van inzamelaars.

4. Op aanwijzing van Onze Minister wordt de vermelding van een inzamelaar op de lijst beëindigd.

5. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de criteria voor vermelding op de lijst en beëindiging daarvan.

Artikel 10.55:

1. Het is verboden:

a. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor anderen tegen vergoeding te vervoeren,

b. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te verhandelen,

c. ten behoeve van anderen te bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen,

zonder vermelding als respectievelijk vervoerder, handelaar of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a, geldt niet voor degene die krachtens artikel 10.45 bevoegd is tot het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

3. Onze Minister wijst een instantie aan die namens hem zorg draagt voor de vermelding van vervoerders, handelaars en bemiddelaars op de lijst, bedoeld in het eerste lid.

4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de vermelding van vervoerders, handelaars en bemiddelaars op de lijst, bedoeld in het eerste lid. Deze regels bevatten in ieder geval criteria voor vermelding op de lijst en voor beëindiging daarvan.

5. Een vervoerder, handelaar of bemiddelaar als bedoeld in het eerste lid registreert met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens:

a. de naam en het adres van degene:

1° van wie de afvalstoffen afkomstig zijn,

2°aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;

b. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen.

6. Artikel 10.38, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Onze Minister stelt regels inhoudende de verplichting dat een vervoerder als bedoeld in het eerste lid tijdens het vervoeren daarbij aan te geven bescheiden aanwezig heeft, waaruit blijkt dat hij staat vermeld op de lijst van vervoerders.

Besluit inzamelen afvalstoffen

Artikel 2

Een aanvraag voor vermelding op de lijst van inzamelaars wordt gedaan bij de instantie.

Artikel 3

Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald op welke wijze de aanvraag geschiedt en welke gegevens daarbij worden verstrekt.

Artikel 4

Een inzamelaar die staat vermeld op de lijst van inzamelaars, meldt een verandering van de gegevens, bedoeld in artikel 3, onverwijld aan de instantie op een door Onze Minister te bepalen wijze.

Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen

Artikel 4

Vermelding op de lijst van inzamelaars dan wel de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars geschiedt, indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

a. betrouwbaarheid, door de natuurlijke persoon of rechtspersoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het inzamelen, vervoeren, handelen of bemiddelen, of indien de leiding bij meer personen berust, door ieder van hen;

b. vakbekwaamheid, door de natuurlijke persoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het handelen of bemiddelen, of indien de leiding bij meer personen berust, door ten minste een van hen.

Artikel 5

1. Ter voldoening aan de criteria, bedoeld in artikel 4, worden bij de eerste aanvraag de volgende gegevens verstrekt aan de instantie bedoeld in artikel 10.45, derde lid, of artikel 10.55, derde lid, van de wet:

a. ten aanzien van betrouwbaarheid: een niet ouder dan drie maanden zijnde verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon als bedoeld in titel 2, afdeling 5, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en

b. ten aanzien van vakbekwaamheid: een vakdiploma op het terrein van afvalstoffen dat is afgegeven door een instantie die door de Minister van Infrastructuur en Milieu is erkend.

2.  (…);

3. In plaats van de gegevens, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan de aanvrager, ter voldoening aan criteria, bedoeld in artikel 4, de volgende gegevens verstrekken:

a. het registratienummer van de vergunning voor binnenlands of communautair beroepsvervoer, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a en b, onderscheidenlijk onderdeel c, van de Wet wegvervoer goederen;

b. een kopie van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven communautaire vergunning als bedoeld in verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten (PbEG L 95);

c. een vergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Spoorwegwet en een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Spoorwegwet.

4. (…).

Artikel 6

De vermelding op de lijst van inzamelaars of op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars wordt beëindigd indien:

a. de inzamelaar, vervoerder, handelaar of bemiddelaar daarom verzoekt;

b. de vermelding is geschied op grond van onjuiste gegevens;

c. niet meer wordt voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 4.