Uitspraak 202003429/1/A2


Volledige tekst

202003429/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F], allen wonend te [woonplaats] (hierna: [appellant] e.a.),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 17 april 2020 in zaak nr. 18/2551 in het geding tussen:

[appellant] e.a.

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2018 heeft het college een wijziging van de Verordening ruimte Noord-Brabant, kaartaanpassingen 2018 en het Natuurbeheerplan 2019 vastgesteld.

Bij uitspraak van 17 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] e.a. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2023, waar [appellant] e.a., vertegenwoordigd door [appellant F], vergezeld door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Het Natuurbeheerplan 2019 is verankerd in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap, waarvan ook de in de bijlage van deze uitspraak vermelde Subsidieregelingen deel uitmaken. Het natuurbeheerplan merkt bepaalde percelen aan als natuur- of landschapsbeheertype. Subsidie op grond van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap is alleen mogelijk voor percelen die in het natuurbeheerplan zijn opgenomen. In artikel 2.1 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016 (hierna: SNL) en artikel 9 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Noord-Brabant (hierna: SKNL) is vermeld wie de subsidie kunnen aanvragen.

Beroep

3.       [appellant] e.a. hebben beroep ingesteld tegen de wijziging van het Natuurbeheerplan 2019, omdat zij het niet eens zijn met de daarin opgenomen wijzigingen van de grens van het Natuur Netwerk Brabant en de wijziging van het natuurbeheertype in het gebied van de Keersop. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] e.a niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] e.a. daarbij geen belanghebbenden zijn.

Hoger beroep

4.       [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren daartoe aan dat [appellant E] en [appellant F] (hierna: [appellant E] en [appellant F]) door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de percelen G 3866 en G 4301 (overgegaan in G 4345, en nadien gesplitst in de huidige percelen G 4499 en G 5222), die zij meer dan 20 jaar in gebruik hebben. Deze percelen zijn in het Natuurbeheerplan 2019 toegevoegd aan het Natuur Netwerk Brabant. [appellant] e.a. voeren voorts aan dat het perceel G 1262, waarvan [appellant D] eigenaar is, en perceel G 4209, dat [appellant E] en [appellant F] in eigendom hebben, ten onrechte niet zijn betrokken bij het Natuurbeheerplan 2019.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2957), is het rechtsgevolg van een natuurbeheerplan dat daarbij wordt bepaald welke subsidies ingevolge de in de bijlage genoemde subsidieregelingen voor de in het plan opgenomen percelen kunnen worden aangevraagd. Alleen het belang van degenen die tot de kring van mogelijke aanvragers behoren en van degenen die er bezwaar tegen hebben dat zij niet tot die kring behoren, omdat hun percelen ten onrechte niet zijn opgenomen in het natuurbeheerplan, is rechtstreeks bij een besluit tot vaststelling van een natuurbeheerplan betrokken.

4.2.    [appellant] e.a. betogen terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant E] en [appellant F] met betrekking tot de percelen G 4301 en G 3866 niet als belanghebbenden bij het Natuurbeheerplan 2019 kunnen worden aangemerkt. [appellant] e.a. kunnen weliswaar niet worden gevolgd in hun betoog dat [appellant E] en [appellant F] als eigenaren van deze percelen rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Bepalend daarvoor is of een betrokkene op het moment van vaststelling van het natuurbeheerplan eigenaar is of uit een gesloten overeenkomst blijkt dat hij eigenaar zal worden (vergelijk de eerdergenoemde uitspraak van 12 september 2018). Ter zitting is gebleken dat de procedure over de verkrijgende verjaring nog loopt. Zolang door de burgerlijke rechter niet is vastgesteld dat [appellant E] en [appellant F] door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van percelen, worden zij niet door het natuurbeheerplan rechtstreeks in hun belangen geraakt. Anderzijds is niet in geschil is dat [appellant E] en [appellant F] wel de gebruikers van deze percelen zijn. Het perceel G 4301 is door het besluit van 25 september 2018 in het natuurbeheerplan opgenomen. [appellant E] en [appellant F] zouden als beheerders van deze grond krachtens een persoonlijk recht tot de kring van mogelijke subsidieaanvragers kunnen behoren. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, het perceel in het natuurbeheerplan beheertype N00.01 heeft, en daarvoor op grond van artikel 9, tweede lid, van de SKNL geen eenmalige investeringssubsidie kan worden verstrekt, staat daaraan niet in de weg. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of [appellant E] en [appellant F] aanspraak op subsidie aan het gebruik van het betreffende perceel kunnen ontlenen aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het perceel G 3866 maakt geen onderdeel uit van het natuurbeheerplan, maar de Afdeling begrijpt gelet op hetgeen ter zitting bij de Afdeling is besproken het betoog van [appellant] e.a. in beroep bij de rechtbank zo dat dit volgens hen ten onrechte niet het geval is. Hieruit volgt dat [appellant E] en [appellant F] eveneens met betrekking tot dit perceel belanghebbenden bij het natuurbeheerplan zijn.

4.3.    [appellant] e.a. voeren voorts terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van [appellant D] en [appellant E] en [appellant F] bij de percelen G 1262 en G 4209 hen geen belanghebbenden bij het natuurbeheerplan maakt. [appellant D] en [appellant E] en [appellant F] zijn eigenaren van deze percelen en deze percelen zijn niet in de wijziging van het natuurbeheerplan opgenomen. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] e.a. in beroep bij de rechtbank zo dat dit volgens hen ten onrechte niet het geval is. Hieruit volgt dat naast [appellant E] en [appellant F] ook [appellant D] als belanghebbende bij het natuurbeheerplan moet worden aangemerkt.

4.4.    De conclusie van het voorgaande is dat [appellant E] en [appellant F] met betrekking tot de percelen G 4301, G 3866 en G 4209 en [appellant D] met betrekking tot het perceel G 1262 belanghebbenden zijn bij het besluit van 25 september 2018. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dit door of namens [appellant E] en [appellant F] en [appellant D] is ingesteld, ten onrechte

niet-ontvankelijk verklaard en niet inhoudelijk beoordeeld. [appellant], [appellant B] en [appellant C] zijn niet betrokken bij deze vier percelen. De rechtbank heeft het beroep, voor zover namens hen ingesteld, daarom waar het over deze vier percelen gaat terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.5.    Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het door of namens [appellant E] en [appellant F] en [appellant D] ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige te worden bevestigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij zal de rechtbank de door [appellant] e.a. na 9 juli 2019 aan de rechtbank toegezonden stukken bij haar onderzoek moeten betrekken. Hetgeen [appellant] e.a. in hoger beroep hebben aangevoerd over de aanspraak op subsidie die zij stellen te ontlenen aan uitspraken van het Gerecht van de Europese Unie en het Hof van Justitie van de Europese Unie zal eveneens bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep door de rechtbank aan de orde moeten komen.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

7.       De griffier van de Raad van State zal aan [appellant] e.a. met toepassing van artikel 8:114 van de Awb het door hen betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 17 april 2020 in zaak nr. 18/2551, voor zover de rechtbank daarbij het door of namens [appellant E], [appellant F] en [appellant D] ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard;

III.      bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV.     wijst de zaak naar de rechtbank terug;

V.      veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 53,79;

VI.     bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Komduur
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023

809

BIJLAGE

Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016

Artikel 1.2 Natuurbeheerplan

1. Gedeputeerde Staten stellen het natuurbeheerplan vast.

2. Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten in ieder geval een elektronische kaart met topografische ondergrond vast, waarop is aangeduid:

a. voor welke natuurterreinen een subsidie op grond van deze subsidieregeling kan worden verstrekt, met daarbij de aanduiding:

1°. welk natuurbeheertype in stand kan worden gehouden;

2°. welke landschapsbeheertypen in stand kunnen worden gehouden;

3°. of het natuurterrein in aanmerking komt voor een vaartoeslag;

4°. of het terrein in aanmerking komt voor toeslag gescheperde schaapskuddes.

b. voor welk leefgebied, of onderdeel van een leefgebied een subsidie agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt, met daarbij de aanduiding:

1°. open akkerland;

2°. open grasland;

3°. droge dooradering;

4°. natte dooradering;

5. categorie water.

3. Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten een elektronische ambitiekaart met een topografische ondergrond vast, waarop de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur waarvoor Gedeputeerde Staten een investeringssubsidie willen verstrekken met daarbij de aanduiding van de kwaliteit per natuurbeheertype of landschapselement;

Artikel 2.1 Doelgroep

1. Subsidie kan worden aangevraagd door:

a. natuurlijke personen, die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap hebben over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

b. privaatrechtelijke rechtspersonen en Staatsbosbeheer, die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap hebben over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

c. verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld onder a of b;

d.  rechtspersonen die overeenkomstig het in bijlage 6 opgenomen model een overeenkomst zijn aangegaan met natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld onder a of b.

2. Onverminderd het eerste lid en in afwijking van artikel 2.3 kan subsidie worden aangevraagd door gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, voor zover deze voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling natuurbeheer Noord-Brabant of de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant, waarbij:

a. de periode waarvoor de subsidie overeenkomstig de Subsidieregeling natuurbeheer Noord-Brabant of de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant wordt verstrekt op of na 31 december 2015 eindigt, en;

b. de subsidie natuurbeheer die op grond van de onderhavige regeling kan worden verstrekt niet later ingaat dan 1 januari van het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin de in onderdeel a bedoelde subsidie eindigt.

3. Onverminderd het eerst lid, kan subsidie worden aangevraagd door personen als bedoeld in het eerste lid voor een natuurterrein waarvan zij nog geen eigenaar of erfpachter is indien tussen de aanvrager en de provincie voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd op het moment van aanvragen een koopovereenkomst is gesloten.

Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Noord-Brabant

Artikel 7 Ambitiekaart

Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten ten behoeve van de uitvoering van deze regeling een elektronische ambitiekaart met een topografische ondergrond vast, waarop:

a. de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie als bedoeld in artikel 8 of artikel 15 willen verstrekken;

b. binnen deze begrenzing de natuurkwaliteit van alle bestaande en nog te realiseren natuur is getypeerd conform de Index Natuur en Landschap.

Artikel 8 Grondslag subsidie

1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen in een natuurterrein die, door middel van éénmalige inrichtingsmaatregelen, rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende natuurterrein wijzigen met als doel:

a. de realisatie van een natuurbeheertype op grond die een functieverandering heeft ondergaan;

b. de realisatie en bescherming van een landschapselement op grond die een functieverandering heeft ondergaan;

c. de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande natuurbeheertype;

d. de verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande landschapselement;

e. de omzetting van een natuurterrein met een bestaand natuurbeheertype in een natuurterrein met een overeenkomstig de ambitiekaart gewenst natuurbeheertype te realiseren of

f. de realisatie of verhoging van de natuurkwaliteit van een habitattype.

2. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen in landbouwgrond die, door middel van éénmalige inrichtingsmaatregelen, rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van de desbetreffende landbouwgrond wijzigen met als doel de realisatie van een agrarisch beheerpakket.

3. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor éénmalige investeringen met als doel:

a. de realisatie en bescherming van een binnen een natuurterrein gelegen landschapselement waarbij geen functieverandering hoeft plaats te vinden, of

b. de realisatie en bescherming van een buiten een natuurterrein gelegen beheerpakket landschap

4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een investeringssubsidie verstrekken voor een programma dat is gericht op investeringen in natuurterreinen die een of meerdere van de in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, of het derde lid, onderdeel a, bedoelde doelen hebben.

Artikel 9 Begunstigden

1. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan worden verstrekt aan:

a. Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:

i. eigendom;

ii. erfpacht;

iii. recht van beklemming;

iv. artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of

v. een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold;

b. rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.

2. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht.

3. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, kan worden verstrekt aan de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde personen en samenwerkingsverbanden.

4. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde landbouwers.

5. Een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8, vierde lid, kan worden verstrekt aan een gecertificeerde begunstigde welke in zijn kwaliteitshandboek het onderdeel projecten heeft opgenomen en daarvoor mede is gecertificeerd door Gedeputeerde Staten.

6. Een begunstigde als bedoeld in het vijfde lid, wordt aangemerkt als ware hij gecertificeerd begunstigde, mits hij uiterlijk 15 november 2013 een aanvraag tot certificering voor het onderdeel projecten bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de begunstigde als ware hij gecertificeerd begunstigde eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2015.

7. Indien een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v., van het onderhavige artikel bedoelde titel, onderscheidenlijk een in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoeld zakelijk of persoonlijk recht, is belast met of afgeleid van een ander recht, kan slechts een investeringssubsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid de inrichtingsmaatregelen uit te voeren.