Uitspraak 202105241/1/A3


Volledige tekst

202105241/1/A3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te ‘s-Hertogenbosch,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2021 in zaak nr. 20/86 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens in de Basisregistratie personen (hierna: Brp) te wijzigen, afgewezen.

Bij besluit van 12 december 2019 heeft het college  het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 augustus 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door K. Mestrum en J. Bijveld, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een reactie ingediend.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een nadere zitting te houden. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] staat sinds 17 april 1998 in de Brp geregistreerd als [appellant], [voornaam] geboren op [geboortedatum] 1980 te Algiers, Algerije. Deze registratie is gebaseerd op een onder ede afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet basisregistratie personen

(hierna: Wet brp). Op 25 juli 2018 heeft [appellant] een verzoek tot wijziging van zijn persoonsgegevens bij het college ingediend. Hij heeft daarin verzocht om:

- de geregistreerde geslachtsnaam en voornamen [appellant], [voornaam] te wijzigen in [andere achternaam], [andere voornaam];

- de geregistreerde geboortedatum en geboorteplaats [geboortedatum] 1980 te Algiers, Algerije, te wijzigen in [geboortedatum] 1974 te Bouzaréah, Algerije;

- de opname van de oudergegevens [naam moeder] en [naam vader].

Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [appellant] een geboorteakte, een nationaliteitsverklaring, een identiteitsbewijs, een brief van de Algerijnse ambassade in Nederland, een deelnamekaart universiteitsvervoer, een vrijstellingskaart militaire dienst, een studentenkaart, een kopie van een verlopen Algerijns paspoort, een bevestiging dat de geboorteakte van [appellant], [voornaam] niet bestaat in de Burgerlijke Stand van Bouzaréah en een bevestiging dat de geboorteakte van [andere achternaam], [andere voornaam] wel bestaat in de burgerlijke stand van Bouzaréah, een gezichtsvergelijkend onderzoeksrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. (hierna: NFO) en een DNA-verwantschapsonderzoek van TFMI B.V. Verilabs overgelegd.

Besluitvorming college

3.       Het college heeft het verzoek afgewezen en de afwijzing in bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, gehandhaafd. Volgens het college komt het verzoek van [appellant] neer op het verwijderen van nagenoeg al zijn in de Brp opgenomen persoonsgegevens en het registreren van volledig andere gegevens. Het college wijst erop dat de door [appellant] overgelegde documenten op wezenlijke punten afwijken van de verklaring die hij onder ede heeft afgelegd en dat deze afwijkingen zodanig zijn dat bij registratie van de verzochte gegevens aan de rechtmatigheid, betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en doelmatigheid van de Brp ernstig afbreuk wordt gedaan. Volgens het college komt een groot gewicht toe aan de verklaring onder ede. Ook hecht het college belang aan het feit dat [appellant] al ruim 18 jaar met zijn huidige identiteit aan het maatschappelijk verkeer deelneemt en hij bij om en nabij 600 publiekrechtelijke instellingen geregistreerd staat als [voornaam] [appellant]. Hij heeft ook nooit eerder kenbaar gemaakt dat hij met onjuiste gegevens in de Brp staat ingeschreven. Hoewel het college niet de authenticiteit van de documenten betwist, volgt volgens het college uit de documenten niet onomstotelijk dat [appellant], [voornaam] geboren op [geboortedatum] 1980 en de persoon [andere achternaam], [andere voornaam], geboren op [geboortedatum] 1974 dezelfde persoon zijn. Het door [appellant] overgelegde gezichtsvergelijkend onderzoek en het DNA-onderzoek acht het college onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Omdat [appellant] niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de in de Brp geregistreerde gegevens onjuist zijn, moet het verzoek worden afgewezen, aldus het college.

Hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij met de door hem overgelegde documenten niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de persoonsgegevens die in de Brp staan vermeld onjuist zijn.

Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met het gezichtsvergelijkend onderzoek van het NFO niet onomstotelijk is aangetoond dat de geregistreerde gegevens onjuist zijn. [appellant] wijst erop dat bij een gezichtsvergelijkend onderzoek nooit de kwalificatie 'onomstotelijk' wordt gebruikt. Net als bij een DNA-onderzoek wordt het resultaat uitgedrukt in een 'graad van waarschijnlijkheid'. Nu in het NFO-onderzoek de op een na hoogste gradatie van waarschijnlijkheid wordt gegeven, staat daarmee onomstotelijk vast dat hij de persoon is op alle onderzochte foto's. Van belang is hierbij dat het NFO-onderzoek is ingebracht als aanvullend bewijs naast een DNA-rapportage en naast overgelegde (bron)documenten van zowel vóór als na zijn komst naar Nederland en derhalve ook als zodanig moet worden gewaardeerd.

[appellant] voert voorts aan dat hij over nieuwe documenten beschikt, te weten een Thematisch ambtsbericht Algerije uit augustus 2019, een gelegaliseerd familieboekje in de Franse taal en gelegaliseerde geboorteakten van zijn ouders, broers en zussen. Met deze documenten staat vast dat de persoonsgegevens die in de Brp staan vermeld onjuist zijn, aldus [appellant].

5.       Op de zitting van de Afdeling heeft [appellant] meegedeeld dat hij meer bewijs kan leveren dat hij [andere voornaam] [andere achternaam] is. [appellant] heeft op de zitting verklaard dat hij beschikt over een recent (tijdelijk) Algerijns paspoort, dat hij met een noodpaspoort naar Algerije is gereisd om dat paspoort af te halen en dat hij over identiteitsbewijzen beschikt toebehorend aan de broers [andere achternaam] die in het door hem overgelegde familieboekje worden genoemd.

Na de zaak op zitting te hebben behandeld, heeft de Afdeling het onderzoek heropend en [appellant] in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden nader bewijs te leveren dat hij [andere voornaam] [andere achternaam] is. Daarbij is aan hem meegedeeld dat het van belang is dat hij ook bewijsstukken overlegt die uitsluiten dat [andere voornaam] [andere achternaam] de identiteit van een van zijn broers of een ander familielid is. De Afdeling heeft [appellant] verzocht om bij toezending van nadere bewijsstukken telkens toe te lichten hoe hij aan de betrokken stukken is gekomen en, zo mogelijk, hoe de bevoegde autoriteiten de identiteit van de daarin genoemde personen hebben vastgesteld.

[appellant] heeft vervolgens bij brief van 10 november 2022 nadere stukken overgelegd. Het betreft hier onder meer een origineel nieuw Algerijns paspoort op naam van [andere voornaam] [andere achternaam], afgegeven op [afgiftedatum] 2022, een tijdelijk Algerijns paspoort, twee familieboekjes, en een aantal kopieën van paspoorten van, naar hij stelt, zijn broers en zussen. De desbetreffende stukken zijn in de brief van 10 november 2022 niet toegelicht, afgezien van een door [appellant] bij de brief gevoegde verklaring over hoe hij zijn paspoort heeft verkregen.

De Afdeling heeft vervolgens het college de gelegenheid geboden te reageren. Bij brief van 10 januari 2023 heeft het college laten weten bij zijn standpunt te blijven dat niet buiten redelijke twijfel staat dat [appellant] met de door hem overgelegde documenten heeft aangetoond dat de in die documenten opgenomen gegevens juist zijn en op hem betrekking hebben.

Toetsingskader

6.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van

4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1300, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.

6.1.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 2022 verder overwogen dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.

Beoordeling Afdeling

7.       In deze zaak is niet in geschil dat [appellant] een aantal brondocumenten heeft overgelegd. De authenticiteit van deze brondocumenten is evenmin in geschil. Wel in geschil is de vraag of [appellant] met de door hem overgelegde (bron)documenten heeft aangetoond dat hij [andere voornaam] [andere achternaam] is. Het college heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens het college is weliswaar niet onaannemelijk dat [appellant] deel uitmaakt van de familie [andere achternaam], maar is aan de hand van de overgelegde documenten niet vast te stellen of [appellant] [andere voornaam] [andere achternaam] dan wel een van zijn broers is.

8.       De Afdeling is van oordeel dat [appellant] met de door hem overgelegde documenten niet concreet heeft onderbouwd dat hij [andere voornaam] [andere achternaam] is. De Afdeling overweegt hiertoe dat aan de hand van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld of [appellant] [andere voornaam] [andere achternaam] dan wel een van zijn broers is. Het lag op de weg van [appellant] om documenten over te leggen die uitsluiten dat [andere voornaam] [andere achternaam] de identiteit van een van zijn broers is.

Het door [appellant] overgelegde gelegaliseerde familieboekje en de gelegaliseerde geboorteakten kunnen hem niet baten. Uit het familieboekje blijkt dat er naast [andere voornaam] [andere achternaam], geboren op [geboortedatum] 1974, nog drie broers zijn, geboren in 1977, 1980 en 1983. Uit het familieboekje kan niet worden afgeleid dat [appellant] [andere voornaam] [andere achternaam] is. Het door [appellant] overgelegde DNA-onderzoek kan hem ook niet baten. Hieruit volgt weliswaar dat praktisch bewezen is dat [naam vader] en [naam moeder], de biologische ouders zijn van [voornaam] [appellant] en [andere voornaam] [andere achternaam], en dat [appellant] dus tot het gezin [andere achternaam] behoort, maar daarmee is niet de vraag beantwoord wie van de vier zoons hij is. Het overgelegde gezichtsvergelijkend onderzoeksrapport kan [appellant] evenmin baten. Hieruit blijkt slechts dat het veel waarschijnlijker is dat [voornaam] [appellant] dezelfde persoon is als [andere voornaam] [andere achternaam], dan wanneer dit niet zo is. Het onderzoeksrapport bevat echter geen gezichtsvergelijking tussen de foto’s van [appellant] en de vier broers. Het had op de weg van [appellant] gelegen ook die broers in het gezichtsvergelijkend onderzoek te betrekken.

De door [appellant] na heropening van het onderzoek overgelegde documenten geven evenmin uitsluitsel over wie van de broers [andere achternaam] hij is. De Afdeling betrekt daarbij dat [appellant] heeft nagelaten een toelichting te geven bij deze documenten, hoewel hij daartoe uitdrukkelijk door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld. Verder is het de Afdeling opgevallen dat de verklaringen die [appellant] op zitting en in de nadere stukken heeft gegeven over zijn Algerijns paspoort niet met elkaar overeenkomen. Zo heeft hij op de zitting van de Afdeling verklaard dat het aanvragen en het verkrijgen van een Algerijns paspoort lang duurt. In de nadere stukken die hij na zitting heeft overgelegd blijkt dat [appellant] op 11 september 2022 een Algerijns paspoort heeft aangevraagd en dat dit al op [afgiftedatum] 2022 is afgegeven.

Verder is het de Afdeling opgevallen dat [appellant] geen recente documenten met foto’s heeft overgelegd van [naam broer], de broer die qua leeftijd het dichtstbij [andere voornaam] [andere achternaam] zit. Het lag op de weg van [appellant] om hierover duidelijkheid te verschaffen, hetgeen hij - ook nadat dit ter zitting met hem was besproken en hij vervolgens daartoe in de gelegenheid is gesteld - heeft nagelaten.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat uit de door [appellant] overgelegde documenten niet volgt dat buiten redelijke twijfel staat dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Dit betekent dat het college het verzoek van [appellant] om zijn gegevens in de BRP te wijzigen terecht heeft afgewezen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.7

1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de

volgende gegevens opgenomen:

a. algemene gegevens:

1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;

[...]

Artikel 2.8

[...]

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen

die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als

bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of

c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij

gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is

opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

[...]

Artikel 2.10

[...]

Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

[...]

Artikel 2.58

1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61].

[…]