Uitspraak 202300845/1/R3 en 202300845/2/R3


Volledige tekst

202300845/1/R3 en 202300845/2/R3.
Datum uitspraak: 6 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Donderen, gemeente Tynaarlo,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­Nederland (hierna: de rechtbank) van 7 februari 2023 in zaak nr. 22/3970 en 22/3971 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de kap van veertien bomen op het perceel, lokaal bekend als het perceel naast [locatie 1] te Donderen.

Bij besluit van 29 november 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en onder wijziging van de motivering opnieuw een omgevingsvergunning verleend.

Bij uitspraak van 7 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.I. Waijer, mr. L. Siewes en W.F. Guichelaar, zijn verschenen.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het hoger beroep ziet op het kappen van een aantal bomen op het perceel, lokaal bekend als het perceel naast [locatie 1] te Donderen. Op dat perceel zijn diverse houtopstanden en is begroeiing aanwezig.

[partij] is in het kader van groot onderhoud op dat perceel van plan om een deel van de bomen te kappen en hiervoor heeft hij op 21 maart 2022 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. [appellant] woont aan de [locatie 2], direct ten noordoosten van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft. Hij vreest als gevolg van de kap voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de aantasting van zijn uitzicht en de vermindering van schaduwval op zijn eigen perceel.

3.       Bij besluit van 11 mei 2022 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het kappen van veertien bomen. De vergunning is verleend zonder de oplegging van een herplantplicht.

4.       Bij het besluit van 29 november 2022 heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover het de motivering van het besluit van 11 mei 2022 betreft. Vervolgens heeft het college het primaire besluit in zoverre herroepen en opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het kappen van één esdoorn, drie eiken en vier dennen. De overige te kappen bomen mogen vergunningvrij worden gekapt.

De aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat hij geen grond ziet om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de gemeentelijke groendeskundige van 18 november 2022, dat aan het besluit van 29 november 2022 ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat dit advies weliswaar summier is, maar dat wel blijkt dat de groendeskundige alle bomen ter plaatse heeft geïnventariseerd en beoordeeld. Het deskundigenrapport dat [appellant] hier tegenin heeft gebracht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een andere beoordeling te komen. Zo is dit advies tot stand gekomen op basis van fotomateriaal en heeft de deskundige de bomen niet zelf opgenomen en ontbreekt een integrale beoordeling van de wens van [partij] om de bomen te kappen. Bovendien is uitgegaan van een onjuiste veronderstelling, namelijk dat het gaat om de vraag of de kap van de bomen noodzakelijk is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter niet het toetsingskader waar het college bij de beoordeling van de aanvraag van dient uit te gaan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen redelijkerwijs heeft kunnen verlenen.

Het hoger beroep

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank te terughoudend is geweest in zijn toets aangaande het besluit van het college van 29 november 2022 om de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen te verlenen. Volgens [appellant] vertegenwoordigen de te kappen bomen een zekere natuurwaarde, hetgeen is onderschreven in de door hem ingebrachte rapportage van Pius Floris van 17 januari 2023, zodat het op de weg van het college had gelegen om nadrukkelijk te motiveren waarom de bomen ondanks deze natuurwaarde kunnen worden gekapt. Nu het college dit heeft nagelaten berust het besluit van 29 november 2022 in zoverre niet op een deugdelijke motivering, aldus [appellant]. Hierbij speelt ook een rol dat er volgens [appellant] enkele discrepanties zitten tussen het advies van 29 april 2022 en het advies van 18 november 2022, waarop het college zijn besluit heeft gebaseerd. Waar in het eerdere advies namelijk nog werd aangegeven dat de bomen niet alleen natuurwaarde, maar ook waarde voor het stads- en dorpsschoon vertegenwoordigen, is deze tweede waarde in het latere advies niet meer benoemd zonder dat daar een deugdelijke motivering aan ten grondslag ligt. Dit had volgens [appellant] een reden temeer moeten zijn voor de rechtbank om het besluit van 29 november 2022 te vernietigen. Ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft [appellant] nog een tweede rapportage laten opstellen door Pius Floris van 17 februari 2023. Uit deze rapportage volgt dat alle individueel aangemerkte bomen volgens Pius Floris in redelijke tot goede conditie verkeren en een toekomstverwachting hebben van meer dan 10 jaar.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft, waarbij het college de omgevingsvergunning kan weigeren op grond van de in artikel 4:12a van de APV benoemde waarden van de houtopstand. Het is aan het college om aan de beoordeling van die waarden invulling te geven. Vervolgens bestaat er geen verplichting om een vergunning te weigeren zodra één van de in artikel 4:12a genoemde waarden aan de orde is. Het college kan  de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de APV weigeren op grond van de in artikel 4:12a genoemde waarden maar heeft daarbij ruimte voor een belangenafweging.

6.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat het college de aanvraag heeft getoetst aan de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 4:12a van de APV. Het college  heeft daarbij vastgesteld dat de bomen enige natuurwaarde vertegenwoordigen. Dit volgt ook uit het advies van de gemeentelijke beplantingsdeskundige van 18 november 2022 dat aan het besluit van 29 november 2022 ten grondslag is gelegd. Verder zijn er geen andere waarden geconstateerd en is ook geen sprake van toekomstige monumentale bomen. Volgens de beplantingsdeskundige kan de vergunning dan ook worden verleend. Als aanvullende motivering is door de beplantingsdeskundige aangegeven dat de kap van de esdoorn meer levensruimte biedt aan de naastgelegen beuken, dat bij één van de eiken sprake is van een plakoksel, dat door de kap van de tweede eik een hulst kan worden behouden en dat de derde eik een risico kan vormen voor schade aan een nabij gelegen woning.

6.3.    In de aanvullende rapportage van Pius Floris van 17 februari 2023 staat dat de te kappen bomen zijn onderworpen aan een nadere visuele beoordeling met gebruikmaking van de zogenoemde VTA-methode (Visual Tree Assessment). Hierbij zijn de bomen vanaf het perceel van [appellant] bekeken en beoordeeld, waarbij onder andere is gelet op de kroonopbouw en de kwaliteit van de stam(voet). De nadruk van deze beoordeling ligt bij het opsporen van verstoring van de balans binnen de boom. Pius Floris komt ten aanzien van de onderzochte eiken en de esdoorn tot de conclusie dat de gemiddelde conditie van de bomen op basis van knop en twijgbezetting redelijk tot goed is. Op basis van de visuele keuring constateert Pius Floris dat van een verwaarloosd boombeeld geen sprake is en dat er geen bomen met de classificatie "risicoboom" zijn aangetroffen. Ook is er naar haar opvatting geen sprake van een plakoksel bij één van de eiken. Alle individueel aangemerkte bomen verkeren in een redelijke tot goede conditie en hebben een toekomstverwachting van meer dan tien jaar. Verder vraagt Pius Floris aandacht voor het aspect soortenbescherming. Volgens haar is duidelijk dat er, gezien het areaal aan bomen dat zal verdwijnen, er onderzoek zal moeten worden gedaan naar beschermde soorten zoals de vleermuis en de eekhoorn.

6.4.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich bij zijn besluit van 29 november 2022 kunnen baseren op het advies van de gemeentelijke beplantingsdeskundige van 18 november 2022. Dit advies is zoals ook door de rechtbank is geconstateerd summier, maar bevat wel een inventarisatie en beoordeling van alle bomen op het perceel die voor kap in aanmerking komen. De beide rapportages van Pius Floris die door [appellant] zijn overgelegd geven aan dat de bomen weliswaar enige natuurwaarde vertegenwoordigen, maar dit is door het college ook niet ontkend.

Bij de beoordeling van aanvragen hanteert het college blijkens het verslag van de commissie bezwaarschriften van 5 oktober 2022 een vaste gedragslijn waarbij de wens van de aanvrager om bomen op zijn of haar perceel te kappen, centraal staat. Het college heeft dit op de zitting nog eens nadrukkelijk bevestigd. Uitgangspunt is dat het aan de eigenaar van een perceel is om te bepalen hoe hij het perceel wil inrichten. Ook in het hier voorliggende geval heeft het college de aanvraag bij zijn beoordeling centraal gesteld. Vervolgens is aan de hand van de weigeringsgronden zoals die zijn opgenomen in artikel 4:12a van de APV beoordeeld of er in dit geval aanleiding bestaat om de vergunning te weigeren. Op basis van het advies van 18 november 2022 heeft het college geconstateerd dat die er niet is, omdat de bomen slechts beperkte natuurwaarde vertegenwoordigen, anderszins geen bijzondere waarden zijn geconstateerd en geen sprake is van toekomstige monumentale bomen. Reeds hierom heeft het college gemeend dat de vergunning kan worden verleend. Weliswaar zijn in het advies van de beplantingsdeskundige enkele aanvullende redenen genoemd om de bomen te kappen, maar die heeft het college in zijn belangenafweging niet van doorslaggevend belang geacht. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [appellant] daarover naar voren heeft gebracht geen grond voor de conclusie dat het college redelijkerwijs niet heeft kunnen overgaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen. Dat, zoals [appellant] stelt, de bomen een zekere natuurwaarde vertegenwoordigen, hetgeen onder meer blijkt uit de goede conditie van enkele van de bomen, is door het college betrokken bij zijn afweging, maar heeft hij uiteindelijk, gelet op de wens die [partij] heeft om de bomen op zijn perceel te kappen, niet doorslaggevend geacht. Dit acht de voorzieningenrechter gelet op het aan het besluit ten grondslag gelegde advies van de gemeentelijke beplantingsdeskundige, niet onredelijk. Dat op het perceel diersoorten als de eekhoorn en de vleermuis voorkomen en dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming over soortenbescherming mogelijk vereist dat voor het verstoren van deze soorten een ontheffing benodigd is, kan - wat daar ook van zij - in deze procedure geen rol spelen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.

w.g. Jurgens
voorzieningenrechter

w.g. Sommer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.2

Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.18

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Algemene plaatselijke verordening gemeente Tynaarlo 2021

Artikel 4:11 (Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden)

1. Het is verboden zonder vergunning van het college de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a. Kappen van een boom met een stamdoorsnede van 40 cm of meer wanneer deze niet in het achtererfgebied staat.

b. Kappen van een boom met een stamdoorsnede van 40 cm of meer in het achtererfgebied indien het totale perceel groter is dan 2000 m2.

c. Kappen van een monumentale boom of herdenkingsboom.

d. Knotten, kandelaberen of afzetten van hakhout wanneer de boom vergunningplichtig is zoals bedoeld in lid 1 onder a, b en c van dit artikel en deze maatregel voor de eerste maal wordt toegepast.

[…]

3. Er is geen vergunning nodig voor:

a. Kappen van een boom tot een stamdoorsnede van 40 cm wanneer de boom niet monumentaal is;

[…]

Artikel 4:12a (Weigeringsgronden)

1. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd dan wel onder voorschriften worden verleend op grond van:

2. de natuurwaarde van de houtopstand

a. de landschappelijke waarde de van de houtopstand;

b. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

c. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

d. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

e. de waarde van de houtopstand voor recreatie en leefbaarheid;

f. de vaststelling dat de boom toekomstig monumentaal is.

3. Een omgevingsvergunning voor het kappen kan bovendien worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen waarvoor de kap noodzakelijk is nog niet definitief zijn.

4. Het college kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering gebruiken. Hiervoor wordt zo veel mogelijk naar bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen verwezen.

5. Voor een monumentale boom of houtopstand wordt geen kapvergunning afgegeven, tenzij er naar het oordeel van het college sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde en veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.

6. Artikel 4.11 eerste lid van deze verordening is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.