Uitspraak 202205535/1/A3


Volledige tekst

202205535/1/A3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022 in zaak nr. 21/2165 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 heeft het college een aanvraag van [wederpartij] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 4 maart 2021 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 maart 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 9 december 2022 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] opnieuw ongegrond verklaard.

[wederpartij] heeft gronden tegen dit besluit ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Gellekom, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.G.P. van Marle, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De van belang zijnde bepaling uit de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (hierna: Hv), zoals die luidde ten tijde van belang, is opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [wederpartij] is een alleenstaande moeder van drie kinderen die ten tijde van de aanvraag 14, 11 en 5 jaar oud waren. Zij woont sinds juni 2005 in een vierkamerwoning in Amsterdam. Het huis heeft drie slaapkamers, waardoor de twee jongste kinderen bij elkaar op de kamer slapen. [wederpartij] heeft een urgentieverklaring om medische redenen aangevraagd, omdat haar zoon wegens ADHD een eigen slaapkamer nodig heeft.

2.1.    Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de weigeringsgronden uit artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en c, van de Hv van toepassing zijn. Een vierkamerwoning wordt voor de gezinsgrootte passend geacht en dat de huidige woning volgens [wederpartij] te klein is, levert geen urgent huisvestingsprobleem op. Daarnaast kan [wederpartij] het huisvestingsprobleem gezien haar inschrijfduur van vijftien jaar redelijkerwijs op een andere wijze oplossen, te meer als zij haar woonwensen - een vijfkamerwoning in een bepaalde buurt en in de nabijheid van de school van haar zoon - naar beneden bijstelt. Omdat de aanvraag al om deze redenen moet worden afgewezen, heeft het college niet inhoudelijk beoordeeld of [wederpartij] wegens de aandoening van haar zoon voldoet aan de urgentiecategorie woningzoekenden die op grond van medische redenen dringend woonruimte nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Hv. Om die reden heeft het college over de medische omstandigheden van de zoon van [wederpartij] ook geen advies aan de GGD gevraagd.

2.2.    Het college heeft zich ten aanzien van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 2.6.11 van de Hv, op het standpunt gesteld dat de noodzaak van een eigen kamer voor de zoon van [wederpartij] niet leidt tot een schrijnende situatie en gelet op het doel van de Hv evenmin bijzonder en onvoorzien is. Bij de Hv is er bewust voor gekozen geen voorrang te verlenen aan personen die te klein wonen en door hun woonwensen en inschrijfduur zelf in staat moeten worden geacht het woonprobleem op te lossen. Daarbij heeft het college er ook nog op gewezen dat een reactie op een andere vierkamerwoning, met de mogelijkheid een zolderkamer in te richten voor een van de kinderen en waardoor de zoon zijn eigen kamer kan krijgen, [wederpartij] gezien de inschrijfduur van vijftien jaar ook soelaas kan bieden. Verder gelooft het college dat de zoon van [wederpartij] wegens zijn medische omstandigheden gebaat is bij een eigen kamer. Het is evenwel niet de huidige woning die het woonprobleem vormt, maar de wijze waarop [wederpartij] de woning indeelt. Zij kiest nu voor een kamerverdeling waarbij haar zoon geen eigen kamer heeft.

Rechtbankuitspraak

3.       De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat niet in geschil is dat de twee weigeringsgronden van toepassing zijn en dat het in deze zaak alleen gaat over de vraag of het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.

3.1.    De rechtbank heeft aan de hand van de overgelegde stukken van een jeugdarts en de school, en op basis van het dossier en de ter zitting afgelegde verklaringen, overwogen dat het gezin moeilijk functioneert in de huidige woning, omdat de zoon van [wederpartij] geen eigen kamer heeft. Zij acht het daarnaast aannemelijk dat een wijziging in de indeling van de slaapkamers, waardoor een extra slaapkamer wordt gerealiseerd, niet goed mogelijk is. Gelet op de omstandigheden van het geval en de overgelegde stukken, had het college volgens de rechtbank een medisch advies van de GGD moeten inwinnen om tot een zorgvuldige beoordeling van de hardheidsclausule te komen. Zij heeft het beroep daarom gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Hoger beroep college

4.       Het college betoogt dat de rechtbank, door zo te oordelen, niet heeft onderkend dat een medisch advies niet nodig was om tot een zorgvuldige beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule te komen. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen bijzondere en onvoorziene omstandigheden zijn en dat er bij weigering van de urgentieverklaring evenmin een schrijnende situatie ontstaat. Er is geen reden te twijfelen aan de medische stukken en verklaringen waarin staat dat de zoon van [wederpartij] een eigen kamer nodig heeft. De huidige woning geeft echter voldoende mogelijkheden om in te spelen op zijn behoeften. De vraag is niet of de zoon van [wederpartij] een eigen kamer nodig heeft wegens zijn medische problematiek, maar of van de andere gezinsleden mag worden gevraagd zich aan te passen. Als uit een medisch advies zou blijken dat er inderdaad medische redenen zijn voor een eigen kamer voor de zoon, dan blijft de vraag staan of de huidige woning daarvoor geen mogelijkheden biedt. De rechtbank heeft zich ten onrechte over die vraag niet uitgelaten. De rechtbank heeft volgens het college onvoldoende onderkend dat de situatie niet nijpend is en dat van [wederpartij] en haar andere kinderen mag worden verwacht dat zij een kamer delen of uitwijken naar de woonkamer.

Beoordeling hoger beroep

4.1.    Het college betoogt terecht dat de rechtbank in dit geval ten onrechte heeft overwogen dat het een medisch advies had moeten inwinnen om tot een zorgvuldige beoordeling van de hardheidsclausule te komen. [wederpartij] heeft alleen gesteld dat haar zoon wegens zijn ADHD een eigen kamer nodig heeft, en dus niet dat de woning om andere medische redenen niet geschikt zou zijn voor haar zoon. Reeds omdat het college de noodzaak van een eigen kamer voor de zoon heeft aangenomen, bestond geen aanleiding een medisch advies in te winnen.

4.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie van de zoon geen bijzondere en onvoorziene omstandigheid is en evenmin leidt tot een schrijnende situatie, vooral omdat [wederpartij] het woningprobleem zelf kan oplossen. De rechtbank heeft dit standpunt, door slechts in te gaan op de mogelijkheden om in de huidige woning een extra kamer te realiseren en door zonder toelichting een medisch advies noodzakelijk te achten, niet daadwerkelijk getoetst. Daardoor heeft zij niet onderkend dat de omstandigheid dat de zoon van [wederpartij] een eigen kamer nodig heeft, niet zodanig bijzonder, onvoorzien en schrijnend is dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. Dat zal de Afdeling toelichten.

4.3.    Het standpunt van het college dat het een eigen keuze van [wederpartij] is dat haar zoon geen eigen kamer heeft, gaat niet over een extra slaapkamer, maar over een andere kamerindeling. [wederpartij] heeft gesteld dat een andere kamerindeling, waarbij zijzelf in de woonkamer gaat slapen of de jongste dochter bij haar of de oudere dochter in de slaapkamer slaapt, spanningen kan opleveren en niet wenselijk wordt geacht. Dit is evenwel onvoldoende om urgentie aan te nemen. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, aannemelijk is dat de huidige woning geen mogelijkheden biedt voor een extra slaapkamer, laat de mogelijkheid van een andere kamerindeling open. Bovendien kan [wederpartij] een andere vierkamerwoning zoeken met een zolder die geschikt is voor een extra slaapkamer. Het college heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ervaren woningprobleem door [wederpartij] zelf opgelost kan worden. Het college heeft daarom terecht geen reden gezien om via de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring te verlenen.

4.4.    Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] ongegrond verklaren. Het college heeft het besluit van 9 december 2022 genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Omdat die uitspraak wordt vernietigd, wordt ook het besluit van 9 december 2022 vernietigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022 in zaak nr. 21/2165;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2021 ongegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 9 december 2022.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Sluis
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

802

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule

1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

[…]