Uitspraak 202202105/1/R3


Volledige tekst

202202105/1/R3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,

en

de raad van de gemeente Hof van Twente,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Markelo, herziening Hemmelweg ong." vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 januari 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door K. Klieverik MSc en ing. E. Beernink, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een herontwikkeling van volkstuinen aan de Hemmelweg naar twaalf grondgebonden woningen, waarvan acht rijwoningen en vier twee-onder-één-kapwoningen. Het plangebied zal aan twee zijden worden ontsloten via de straten Beusbergen/Kuperskamp en de Weverskamp. De invulling van het plangebied en de wijze van ontsluiting blijkt uit paragraaf 2.2 van de plantoelichting, de daarin opgenomen stedenbouwkundige schets en de verbeelding.

1.1.    [appellant] woont op het perceel [locatie], welk perceel direct grenst aan het plangebied. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, in het bijzonder vanwege de mogelijke rijroute naar het bouwterrein. Deze route voldoet volgens hem niet aan de CROW-richtlijnen voor diverse types vrachtwagens. De meest gunstige rijroute zou via de Hemmelweg zijn. Ook heeft hij procedurele bezwaren over de wijze van voorbereiding en vaststelling van het plan.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Formele beroepsgronden

Zienswijzen

3.       [appellant] betoogt dat de wijze waarop de raad de tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij de weergave daarvan in de zienswijzennotitie zijn volgens [appellant] alle gegronde, kritische opmerkingen weggelaten.

3.1.    Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Tijdstip vaststelling bestemmingsplan

4.       [appellant] betoogt dat er sprake is van een democratische farce, omdat het bestemmingsplan uitgerekend één maand voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 door de wethouder aan de raad ter vaststelling is voorgelegd.

4.1.    Uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) volgt dat de gemeenteraad bevoegd is tot het vaststellen van bestemmingsplannen. De raad heeft op 8 februari 2022 gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. De gemeenteraadsverkiezingen hebben op 16 maart 2022 plaatsgevonden. Dat ruim een maand later de gemeenteraadsverkiezingen hebben plaatsgevonden, doet volgens de Afdeling niets af aan de bevoegdheid van de gemeenteraad om een bestemmingsplan vast te stellen. De gemeenteraad blijft namelijk tot aan de gemeenteraadsverkiezingen het democratische gekozen bestuursorgaan.

Het betoog slaagt niet.

Mogelijke belanghebbenden

5.       [appellant] betoogt dat de uiteindelijke rijroute naar het bouwterrein, waar de met het plan beoogde ontwikkeling is voorzien, nog niet bekend is. Dat betekent volgens hem dat voor de raad ook de belanghebbenden bij het plan onbekend zijn en dat deze belanghebbenden ten onrechte niet de mogelijkheid hebben gehad om tegen het plan zienswijzen in te dienen of bezwaar te maken.

5.1.    Wat betreft het betrekken van mogelijke belanghebbenden bij het plan is gebleken, dat de gemeente voorafgaand aan de formele procedure van de vaststelling van het plan op 10 februari 2020 een inloopbijeenkomst heeft gehouden, waarbij direct omwonenden van het plangebied waren uitgenodigd. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 3.8 van de Wro. Van zowel het ontwerpplan als het vastgestelde plan is kennisgegeven in de Staatscourant, het Gemeenteblad en het plaatselijke Hofweekblad. In dat verband is van belang dat een ieder in de gelegenheid is geweest een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Van de zijde van de raad is - onweersproken - verklaard dat omwonenden van het plangebied ook met een brief persoonlijk op de hoogte zijn gesteld van het voorontwerp en het ontwerp van het plan en geïnformeerd zijn over de hiervoor geldende procedure. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat alle mogelijke belanghebbenden bij het plan daarvan op de hoogte konden zijn.

Het betoog slaagt niet.

Materiële beroepsgronden

Bereikbaarheid bouwterrein en schade aan woningen door vrachtwagens

6.       [appellant] heeft aangevoerd dat het bouwterrein, waar de met het plan beoogde ontwikkeling is voorzien, moeilijk bereikbaar is. De rijroutes naar het bouwterrein, die de raad mogelijk voor ogen heeft, zijn smal met veel bochten en voldoen volgens hem niet aan de CROW-richtlijnen voor diverse typen vrachtwagens. Hierdoor bestaat de vrees dat vrachtwagens te dicht bij de gevels en funderingen van bestaande woningen zullen rijden. Dit zal volgens hem leiden tot verzakking van of scheuren in deze bestaande woningen.

6.1.    De Afdeling stelt voorop dat dit betoog de uitvoering van het bestemmingsplan betreft. Uitvoeringsaspecten komen in deze procedure in beginsel niet aan de orde. Dat doet niet af aan het uitgangspunt dat de raad het plan niet, zonder meer, heeft mogen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan vanwege de bouwwerkzaamheden en de daardoor te verwachten schade niet uitvoerbaar zou zijn. Wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit bij de vaststelling van het plan op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien. De raad heeft overigens toegelicht dat, indien er risico’s zijn en zorgen om schade aan omliggende panden, er voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden bouwkundige vooropnames worden uitgevoerd.

Het betoog slaagt niet.

Geen exploitatieplan

7.       [appellant] betoogt dat er ten onrechte geen exploitatieplan is opgesteld door de raad.

7.1.    Het beroep van [appellant] is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan. Indien de raad een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou [appellant] niet als belanghebbende bij het exploitatieplan kunnen worden aangemerkt. Daarvoor is van belang dat [appellant] geen eigenaar is van gronden in het exploitatiegebied en ook geen grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot deze gronden. Gelet hierop en omdat ook anderszins niet is gebleken van een belang dat rechtstreeks betrokken is bij de vaststelling van een exploitatieplan, kan hij ook niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van een exploitatieplan.

Het beroep is op dit punt niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het betoog niet inhoudelijk behandelt.

Onderzoek naar asbest

8.       [appellant] betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de potentiële aanwezigheid van asbest op of in de bodem van het plangebied als gevolg van de op de volkstuinen aanwezige opstallen. Ook zijn de gevolgen van de mogelijke sanering hiervan voor het plan niet onderzocht.

8.1.    De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Die procedures staan nu niet ter beoordeling. Maar de raad mag het plan niet vaststellen als de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8.2.    Uit paragraaf 4.4 van de plantoelichting blijkt dat de locatie van het plangebied is onderzocht op de aanwezigheid van asbest en chemische parameters. Daaruit volgt dat op het maaiveld een aantal kleine stukjes asbest zijn aangetoond, maar in de bodem geen asbest is waargenomen. Uit de plantoelichting volgt verder dat er geen asbest is aangetoond boven de halve interventiewaarde (50 mg/kg d.s.). Op het grootste deel van het terrein is asbest analytisch niet aangetoond. Op de zitting is daarnaast door de raad gesteld dat, vóórdat het plan wordt uitgevoerd, het plangebied eerst zal worden gesaneerd. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet van de juistheid van de bevindingen en de resultaten van het uitgevoerde onderzoek heeft mogen uitgaan.

Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Proceskosten

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;

II.       verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Plambeck
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

159-1029