Uitspraak 202201685/1/R1


Volledige tekst

202201685/1/R1.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Haarlem,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 7 februari 2022 in zaak nr. 21/174 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

Procesverloop

Het college heeft op 24 juni 2020 bekendgemaakt dat de door [persoon] aangevraagde omgevingsvergunning voor het verbouwen van een schuur tot woning en het gebruik daarvan als woning op het perceel [locatie 1] in Haarlem (hierna: het perceel) van rechtswege is gegeven.

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning herroepen en alsnog geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

Bij uitspraak van 7 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 januari 2023, waar [appellant B], bijgestaan door mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kamphuis, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], bijgestaan door mr. H.J.M. van Schie, advocaat in Haarlem, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel staat een gebouw dat wordt gebruikt als wagenschuur en veestal. Het perceel grenst in de noordelijke, oostelijke en zuidelijke richting aan een weide. Die weide maakt deel uit van de "Verenigde Polders", een historisch poldergebied. Aan de westelijke zijde van het perceel ligt de openbare weg, de Zuid Schalkwijkerweg. Aan de overkant van die openbare weg zijn min of meer aaneensluitende (woon)percelen woningen en bedrijven gelegen. Aan de kant van het perceel zijn verspreid langs de weg gebouwen, waaronder woningen, gelegen op percelen met een woonbestemming of andere bestemming. Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Schalkwijkerweg" en de bestemming "Landschappelijke doeleinden, weide".

[appellant A] en [appellant B] willen de schuur op het perceel gaan gebruiken als woning en daartoe ook ombouwen.

2.       Op 8 januari 2019 is door [persoon] namens [appellant A] en [appellant B] een omgevingsvergunning aangevraagd om een wagenschuur en veestal op het perceel als woning te gebruiken en voor dat gebruik te verbouwen. Bij de aanvraag is een stuk gevoegd met de titel "Ruimtelijke onderbouwing [locatie 1], Haarlem".

3.       Het college heeft op 11 november 2019 de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van de zogeheten uitgebreide voorbereidingsprocedure geweigerd. Naar aanleiding van het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep heeft het college geconcludeerd dat ten onrechte de uitgebreide voorbereidingsprocedure is toegepast. In plaats daarvan had de reguliere voorbereidingsprocedure moeten worden toegepast. Dit houdt in dat het college in beginsel acht weken, in dit geval tot uiterlijk 25 april 2019, de tijd had om op de aanvraag te beslissen. Omdat het college deze termijn heeft laten verstrijken, is de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege gegeven. Dit betekent dat de aanvrager de gevraagde omgevingsvergunning automatisch heeft gekregen. Dat de omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven, is op 24 juni 2020 bekendgemaakt. Vervolgens hebben [appellant A] en [appellant B] hun beroep ingetrokken.

4.       Op 13 juli 2020 heeft [partij] bezwaar gemaakt tegen de van rechtswege gegeven vergunning. [partij] woont op [locatie 2] in Haarlem. Het college heeft naar aanleiding van zijn bezwaar op 24 november 2020 besloten de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te weigeren. Het aangevraagde project is volgens het college in strijd met het bestemmingsplan. Het is niet bereid om daarvan af te wijken, omdat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het project past niet in het gemeentelijk ruimtelijk beleid waarin veel waarde wordt gehecht aan de landschappelijke kwaliteiten van de historische polder waar het perceel onderdeel van uitmaakt. Het omzetten naar een woning heeft daar een ongewenst effect op. Daarnaast is volgens het college het omzetten van het gebruik van de schuur naar een woning buiten bestaand stedelijk gebied niet toegestaan op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland.

Omvang van het geschil

5.       Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank er terecht van uit is gegaan dat [partij] als belanghebbende moet worden aangemerkt bij de op 24 juni 2020 bekendgemaakte vergunning van rechtswege en dat zijn bezwaar daardoor ontvankelijk was.

Is [partij] belanghebbende bij de van rechtswege verkregen vergunning?

6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [partij] belanghebbende is bij de van rechtswege verkregen omgevingsvergunning. Volgens hen is er vanuit de woning of het woonperceel van [partij] geen zicht op het perceel, omdat in het zichtveld van [partij] een bedrijfsruimte is gelegen, de woning [locatie 3] en een hoge heg. Bovendien heeft [partij] geen ramen in zijn woning aan de kant van de Zuid Schalkwijkerweg en kan hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ook niet vanaf de oprit van [locatie 3] naar het perceel kijken. [partij] heeft geen toegang tot de oprit van [locatie 3] omdat dat perceel en het perceel van [partij] is gescheiden door een heg, zo stellen [appellant A] en [appellant B]. De afstand tussen de woning van [partij] en de beoogde woning is verder ruim 50 m. [appellant A] en [appellant B] wijzen erop dat de rechtbank ten onrechte niet bij haar oordeel heeft betrokken dat het belang van [partij] is gelegen in de verwijdering van de bebouwing en geen betrekking heeft op de wijziging van het gebruik. Onder deze omstandigheden zijn zij dan ook van mening dat de verzochte wijziging van schuur naar woning niet zodanig is dat geoordeeld moet worden dat [partij] gevolgen van enige betekenis ondervindt voor zijn woon- en leefsituatie.

6.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

6.2.    Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit in beginsel belanghebbende is. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij een over de activiteit te nemen besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder meer geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

6.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [partij] belanghebbende is bij de op 24 juni 2020 bekendgemaakte, van rechtswege gegeven omgevingsvergunning en dat het college zijn bezwaar daartegen terecht ontvankelijk heeft geacht.

De Afdeling heeft op de zitting met behulp van de meettool op de website www.ruimtelijkeplannen.nl de afstand tussen de grenzen van het perceel en het perceel van [partij] gemeten. De Afdeling heeft op de zitting met partijen vastgesteld dat die afstand ongeveer 41 m is. Gelet op de overgelegde foto’s en de bespreking daarvan op de zitting, stelt de Afdeling verder vast dat [partij] vanaf zijn perceel in enige mate zicht heeft op het perceel en het bouwplan. Dat zicht is er in ieder geval vanuit de zuidoosthoek van het perceel van [partij] en dat zicht wordt niet gehinderd door de circa 1,40 m hoge heg. De Afdeling acht aannemelijk dat [partij] door het bouwplan op het perceel feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat door het bouwplan het karakter van het perceel verandert van het gebruik als grasland waarop vee mag worden geweid en gestald naar het gebruik voor wonen. Mede gezien de afstand en het zicht op het perceel, is het niet uitgesloten dat de wijziging van het gebruik van het perceel naar wonen gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [partij]. Dat volgens [appellant A] en [appellant B] het belang van [partij] is gelegen in de verwijdering van de bebouwing en geen betrekking heeft op de wijziging van het gebruik, maakt, niet dat het bezwaar van [partij] tegen de op 24 juni 2020 bekendgemaakte, van rechtswege gegeven omgevingsvergunning niet-ontvankelijk is.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

374