Uitspraak 202103387/2/R3


Volledige tekst

202103387/2/R3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Hoogenweg, gemeente Hardenberg,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3030 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van het college van 13 april 2021, waarbij het wijzigingsplan "Wijziging Buitengebied Hardenberg, [locatie 1], Hoogenweg" is vastgesteld, te herstellen.

Bij besluit van 20 december 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Wijziging Buitengebied Hardenberg, [locatie 1], Hoogenweg" opnieuw vastgesteld.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 19 oktober 2022 onder 5.5 en 5.6 overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bedrijfsloods op het perceel [locatie 1] te Hoogenweg (hierna: het perceel) geen landschapsontsierend gebouw is gelet op de definitie van het begrip "landschapsontsierende bedrijfsgebouwen" in  artikel 1.73 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg", vastgesteld op 12 december 2014 (hierna: het moederplan). Het college heeft bij zijn motivering ten onrechte betekenis toegekend aan de Beleidsnotitie Erven met kwaliteit en is daardoor van een onjuist juridisch kader uitgegaan. De Beleidsnotitie Erven met kwaliteit gaat uit van een ruimere definitie dan is opgenomen in het moederplan omdat in de beleidsnotitie, anders dan in de definitie van het bestemmingsplan, ook relevant wordt geacht de gebruikswaarde van het betrokken gebouw. Die ruimere definitie in de beleidsnotitie is in strijd met het bestemmingsplan en dus met de rechtszekerheid die met het bestemmingsplan wordt beoogd, aldus de Afdeling.

2.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 april 2021 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

Opdracht in de tussenuitspraak

3.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opdracht gegeven om met inachtneming van wat is overwogen onder 5.5, 5.6 en 8 van die tussenuitspraak alsnog draagkrachtig te motiveren waarom de bedrijfsloods op het perceel geen landschapsontsierend gebouw is gelet op de definitie van het begrip "landschapsontsierende bedrijfsgebouwen" op grond van artikel 1.73 van het moederplan.

Herstelbesluit

4.       Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 20 december 2022 het wijzigingsplan "Wijziging Buitengebied Hardenberg, [locatie 1], Hoogenweg" opnieuw vastgesteld.

5.       Ten behoeve van dit besluit heeft het college gemotiveerd waarom de bedrijfsloods op het perceel geen landschapsontsierend gebouw is, gelet op de definitie van het begrip "landschapsontsierende bedrijfsgebouwen"  van artikel 1.73 van het moederplan. Hiervoor is de Beleidsnotitie Erven met kwaliteit als juridisch kader verwijderd.

Zienswijze

6.       [appellant] voert aan dat ondeugdelijk is gemotiveerd dat alle landschapsontsierende voormalige bedrijfsbebouwing zal worden verwijderd. De bedrijfsloods is volgens hem landschapsontsierend als bedoeld in artikel 1.73 van het moederplan. Hij wijst naar het Ruimtelijke kwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij de plantoelichting van het besluit van 13 april 2021 waarin staat: "de wagenberging valt nu erg op. Doordat deze landschappelijk goed wordt ingepast met een houtsingel zal de ruimtelijke kwaliteit ondanks behoud van dit volume, verstrekt worden." Volgens [appellant] is er geen sprake van een relevante wijziging en is de bouwmassa van de bedrijfsloods nog steeds visueel storend. Ook wijst [appellant] erop dat een eventuele landschappelijke inpassing niet relevant is voor de beoordeling of al dan niet sprake is van een landschapsontsierend gebouw. Daarbij voert hij aan dat het college weliswaar verwijst naar vergelijkbare situaties in de omgeving, maar dat betekent volgens hem niet dat er om die reden op het perceel geen sprake is van een gebouw dat visueel storend is in het landschap. Het zou volgens [appellant] kunnen dat de bestaande erfopbouw kenmerkend is voor het gebied, maar dit is volgens hem niet relevant.

6.1.    Artikel 1.73 van het moederplan luidt:

"landschapsontsierende bedrijfsgebouwen: gebouwen die door hun verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder."

6.2.    In het herstelbesluit heeft het college een nadere onderbouwing opgesteld. Deze nadere onderbouwing is neergelegd in paragraaf 9.3.2.2 van de plantoelichting. In deze onderbouwing staat dat de bedrijfsloods op het perceel geen landschapsontsierend gebouw is gelet op de definitie van het begrip "landschapsontsierende bedrijfsgebouwen" van artikel 1.73 van het moederplan. Zo ligt de bedrijfsloods in het besloten heideontginningslandschap. De gebiedskenmerken van dit landschapstype staan beschreven in de Landschap Identiteit Kaart "Radewijk-Hoogenweg-Bruchterveld-Sibculo". Uit de Landschap Identiteit Kaart blijkt dat de bestaande erfopbouw kenmerkend is voor het gebied waarin het perceel ligt. Het gaat om een rechthoekig erf, in de verkavelingsrichting, waarop de gebouwen met de kopgevel naar de weg staan. De bedrijfsloods heeft een eenvoudige uitstraling en is voorzien van een zadelkap. De bouwmassa en het silhouet zijn kenmerkend voor de omgeving waarin het perceel ligt, daarbij rekening houdend met het feit dat het gaat om een voormalig agrarisch erf, aldus het college. Daarnaast is voor de beoordeling van de kleurstelling en het materiaalgebruik gekeken naar de gemeentelijke welstandsnota "Buitengebied", vastgesteld op 3 december 2013. De welstandsnota gaat voor het besloten heideontginningslandschap uit van vrijheid in detaillering, kleur- en materiaalgebruik, met uitzondering van sterk contrasterende en reflecterende materialen en onder de voorwaarde dat een gebouw moet passen in de omgeving. De bedrijfsloods valt qua kleurstelling en materiaalgebruik niet op in de omgeving. Het gaat namelijk om een gebouw met een eenvoudige verschijningsvorm en in gedekte kleurstelling. Het gebruikte bouwmateriaal komt ook meer in het gebied voor. In de welstandsnota komt een dergelijk gebouw zelfs voor als passend op een erf in het besloten heideontginningslandschap, aldus het college.

6.3.    Gelet op het vorenstaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd waarom de bedrijfsloods op het perceel geen landschapsontsierend gebouw is, gelet op de definitie van het begrip "landschapsontsierende bedrijfsgebouwen" op grond van artikel 1.73 van het moederplan. Wat [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat een eventuele landschappelijke inpassing niet relevant is voor de beoordeling of al dan niet sprake is van een landschapsontsierend gebouw, wijst de Afdeling erop dat in de tussenuitspraak is overwogen dat de argumenten van het college over het renoveren van het gebouw en de inpassing van het gebouw volgens het erfinrichtingsplan, niet relevant zijn, omdat de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van het plan bepalend is. De Afdeling stelt vast dat in de motivering van het herstelbesluit het college ook is uitgegaan van de bestaande situatie ten tijde van de vaststelling van het plan. De passage uit het Ruimtelijk kwaliteitsplan waar [appellant] naar verwijst is geen onderdeel meer van de nu gegeven motivering. Daarom komt daaraan geen betekenis toe.

Voor zover [appellant] stelt dat de bouwmassa van de bedrijfsloods nog steeds visueel storend is, overweegt de Afdeling dat weliswaar uit de definitie van het begrip "landschapsontsierende bedrijfsgebouwen" volgt dat de bouwmassa van een gebouw visueel storend kan zijn in het landschapsbeeld, maar dat uit die definitie ook volgt dat gebouwen die voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevol zijn hier niet onder vallen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedrijfsloods een voor het gebied karakteristiek en cultuurhistorisch waardevol gebouw is. Als onderbouwing hiervoor verwijst het college ook naar andere woonerven in de omgeving met een soortgelijke loods op het erf. Op de percelen [locatie 2 en [locatie 3] in Hoogenweg hebben de loodsen een soortgelijke goot- en bouwhoogte als de bedrijfsloods op het perceel [locatie 1] in Hoogenweg. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om ervan uit te gaan dat een vergelijking met de loodsen op deze percelen niet relevant is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 20 december 2022 ongegrond. Omdat het in het besluit van 20 december 2022  gaat om een nadere motivering van het besluit van 13 april 2021 betekent dit dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 13 april 2021 in stand kunnen worden gelaten.

Proceskosten

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg van 13 april 2021 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Wijziging Buitengebied Hardenberg, [locatie 1], Hoogenweg" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg van 13 april 2021 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Wijziging Buitengebied Hardenberg, [locatie 1], Hoogenweg";

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg van 20 december 2022 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Wijziging Buitengebied Hardenberg, [locatie 1], Hoogenweg" ongegrond;

IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 april 2021 in stand blijven;

V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
voorzitter

w.g. Van Ewijk

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

867