Uitspraak 202205311/1/A2


Volledige tekst

202205311/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Barneveld,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2022 in zaak nr. 21/4341 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2021 heeft het college het minnelijke schuldhulpverleningstraject van [appellante] per 13 april 2021 beëindigd.

Bij besluit van 17 september 2021 heeft het college het door [appellante]  daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 februari 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T.P. Boer, advocaat in Arnhem, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft op 26 september 2019 een aanvraag gedaan om op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) en de Beleidsregels schuldhulpverlening Barneveld (hierna: de Beleidsregels) toegelaten te worden tot de schuldhulpverlening van de gemeente Barneveld. Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft het college [appellante] toegelaten tot de schuldhulpverlening. Het college heeft aan dit besluit diverse verplichtingen verbonden waaraan [appellante] zich moet houden.

2.       Bij brief van 6 februari 2020 heeft het college [appellante] (wederom) gewezen op de verplichtingen die zijn verbonden aan de schuldhulpverlening. Eén van die verplichtingen is dat [appellante] maximale inspanning levert om de afloscapaciteit zo hoog mogelijk te laten zijn. Dat betekent volgens het college dat zij haar best moet doen om werk te vinden voor minimaal 36 uur per week. Zij moet daarvoor één sollicitatie per week doen en het bewijs hiervan bij het college aanleveren. Bij brieven van 27 februari 2020 en 6 mei 2020 heeft het college [appellante] erop gewezen dat zij voornoemde inspanningsverplichting niet is nagekomen. Ook heeft het college gewezen op de gevolgen van het niet-nakomen van de aan de schuldhulpverlening verbonden verplichtingen, namelijk het beëindigen van de schuldhulpverlening. Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft het college de schuldhulpverlening met zes maanden verlengd, omdat [appellante] zich niet aan de verplichtingen heeft gehouden. Het college heeft [appellante] daarmee in de gelegenheid gesteld het schuldhulpverleningstraject alsnog met goed gevolg te laten afronden.

3.       Bij het besluit van 13 april 2021, als gehandhaafd bij het besluit van 17 september 2021, heeft het college het schuldhulpverleningstraject van [appellante] per 13 april 2021 beëindigd omdat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die aan het schuldhulpverleningstraject waren verbonden.

4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet heeft weersproken dat zij diverse verplichtingen die verbonden waren aan haar schuldhulpverleningstraject niet is nagekomen. Meer specifiek heeft de rechtbank vastgesteld dat het college [appellante] bij brief van 6 februari 2020 heeft geïnformeerd dat er van haar werd verwacht dat zij minstens eenmaal per week zou solliciteren en dat haar arbeidscapaciteit 36 uur per week bedroeg. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellante] haar contract voor 10 uur per week bij Zorgdetail B.V. heeft opgezegd met terugwerkende kracht per 31 december 2020. Zij heeft daardoor niet genoeg uren gewerkt om aan haar arbeidscapaciteit van 36 uur per week te komen. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat door de opzegging een loonvordering is ontstaan van € 615,57. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellante] in de periode december 2020 tot en met maart 2021 geen enkele sollicitatie heeft verricht terwijl zij wist dat zij niet voldeed aan haar arbeidscapaciteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] hiermee de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 4 van de Beleidsregels heeft geschonden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat alhoewel voorstelbaar is dat werken in de zorg aan het begin van de coronapandemie zwaar is geweest, dit onvoldoende is om aan te nemen dat [appellante] door dit zware werk niet aan haar arbeidscapaciteit kon voldoen. Zij heeft niet onderbouwd hoe de zorg voor haar kinderen en het zware werk tijdens de pandemie haar arbeidscapaciteit hebben doen verminderen, op welke wijze en tot in hoeverre deze capaciteit zou zijn verminderd. Daar komt volgens de rechtbank bij dat het college alternatieven heeft geboden door haar de mogelijkheid te bieden schoonmaakwerk te doen. Verder heeft [appellante] niet bij het college aangegeven dat het werken in de zorg te zwaar voor haar was. Volgens de rechtbank kan het betoog van [appellante] dat het college een actievere rol had moeten spelen, niet worden gevolgd. Het college heeft [appellante] meermaals op haar verplichtingen gewezen, haar meerdere kansen geboden om verbetering aan te brengen en om die reden het schuldhulpverleningstraject met zes maanden verlengd. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het college onvoldoende inspanning heeft geleverd om het schuldhulpverleningstraject tot een goed einde te brengen. Het college kon daarom het schuldhulpverleningstraject op grond van artikel 5 van de Beleidsregels beëindigen, aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat het beëindigen van de schuldhulpverlening niet onevenredig is. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat [appellante] meerdere kansen zijn geboden waarvan zij geen gebruik heeft gemaakt. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat het college terecht heeft gesteld dat het verplichtingen heeft jegens de schuldeisers van [appellante].

Hoger beroep

6.       [appellante] is het niet eens met de aangevallen uitspraak en voert aan dat zij er alles aan heeft gedaan om de verplichtingen die verbonden zijn aan haar schuldhulpverleningstraject na te komen, maar dat zij daar door persoonlijke omstandigheden niet in is geslaagd. Zij werkte namelijk tijdens de coronapandemie in de zorg en had als alleenstaande ouder de zorg voor haar kinderen. Volgens [appellante] was het moeilijk om meer uren te werken omdat er veel onregelmatige diensten waren die zij niet vol kon houden.

Zij betoogt ook dat het college ten onrechte niet zelf haar verplichtingen jegens het college heeft verminderd. Hierbij wijst zij er op dat als de wettelijke schuldsanering (de WSNP) zou zijn gevolgd, de rechter-commissaris had kunnen worden verzocht om de aan de schuldhulpverlening verbonden verplichtingen voor haar te verminderen. In dit minnelijke schuldhulpverleningstraject is het college aan zet om over een eventueel verzoek te oordelen, waardoor onafhankelijke toetsing en controle in haar geval niet heeft plaatsgevonden. [appellante] betoogt daarom dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het schuldhulpverleningstraject heeft beëindigd. Ondanks dat het op de weg van [appellante] ligt om verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen traject, had het college de lastige periode moeten onderkennen en haar extra hulp en ruimte moeten bieden.

6.1.    De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 tot en met 7.4 en onder 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bindels
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

85-921

Juridisch kader

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Artikel 6 Inlichtingenplicht

De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen.

Artikel 7 Medewerkingsplicht

1.       De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

2.       Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht.

3.       Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Beleidsregels schuldhulpverlening Barneveld

Artikel 4 Verplichtingen

1.       Verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.

2.       Verzoeker is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject. De medewerking bestaat onder andere uit

a. het nakomen van afspraken, zoals opgenomen op de afsprakenlijst;

b. geen nieuwe schulden aangaan;

c. het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst.

3.       De verzoeker is verplicht inkomsten te verwerven naar zijn volledige arbeidscapaciteit.

4.       Indien de verzoeker niet naar zijn volledige arbeidscapaciteit inkomsten verwerft, is de verzoeker verplicht om te trachten arbeid te verkrijgen en om passende arbeid te aanvaarden, in die mate wat redelijkerwijs van de verzoeker gevergd kan worden.

Artikel 5 Beëindiging

1.       De schuldhulpverlening wordt beëindigd indien:

a. de verzoeker niet (meer) voldoet aan de toelatingscriteria opgenomen in artikel 2;

b. er sprake is van een situatie genoemd in artikel 3;

c. de verzoeker een of meer van de verplichtingen opgenomen in artikel 4 heeft geschonden;

d. één of meer schuldeisers hun medewerking aan de schuldregeling weigeren;

e. de rechtbank uitspreekt dat de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is;

f. de verzoeker failliet verklaard wordt;

g. de verzoeker dit uitdrukkelijk en schriftelijk verzoekt;

h. de verzoeker komt te overlijden.

2.       Indien een situatie als in het eerste lid zich voordoet en dit de verzoeker niet of verminderd te verwijten is, kan, in afwijking van het eerste lid, het college gemotiveerd van beëindiging afzien.

3.       Als het college afziet van het beëindigen van de schuldhulpverlening, kan het college de verzoeker verplichten mee te werken aan het verlengen van de periode van het minnelijke schuldhulpverleningstraject tot maximaal 60 maanden.

4.       Indien de verzoeker weigert mee te werken aan het verlengen van de periode van het minnelijke schuldhulpverleningstraject, als genoemd in het derde lid, beëindigt het college alsnog de schuldhulpverlening.

Artikel 6 Hardheidsclausule

1.       Het college kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

2.       In gevallen waarin deze regeling niet voorzien, beslist het college.