Uitspraak 202300045/1/A2


Volledige tekst

202300045/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te onbekend,

en

het college van bestuur van de Hogeschool Rotterdam (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 12 augustus 2022 heeft de directeur van de Administratie, Informatievoorziening en Control (hierna: de directeur) het verzoek om inschrijving van [appellant] voor de opleiding Master in International Supply Chain Management (hierna: de opleiding), afgewezen.

Bij beslissing van 10 oktober 2022 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO). Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. Markesteijn en K. Brouwer, zijn verschenen.

Overwegingen

De regels en de informatie op de website

1.       De toepasselijk wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.

2.       De uiterste datum voor aanmelding voor de opleiding met aanvang in de herfst is 31 juli voor European (EEA) aanvragers en non-EU aanvragers met een geldige Nederlandse verblijfsvergunning. Voor non-EEA aanvragers is de uiterste aanmelddatum 1 mei omdat voor die aanvragers nog visum- of verblijfsvergunningaanvragen moeten worden ingediend.

Inleiding

3.       [appellant] heeft de Bengalese nationaliteit. Van 28 september 2019 tot 16 oktober 2020 had [appellant] een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘studie’ bij de Erasmus Universiteit. Bij die universiteit is hij op 18 september 2020 geslaagd voor de Master of Science (MSc) in Urban Management and Development. Van 16 oktober 2020 tot 16 oktober 2021 had hij een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. [appellant] heeft in dat jaar geen werk gevonden. Zijn daaropvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’, is afgewezen.

3.1.    Op 27 juli 2022 heeft [appellant] via Studielink verzocht om inschrijving voor de opleiding met aanvang op 1 september 2022. Op 29 juli 2022 heeft het Centre of International Affairs (hierna: CoIA) hem ter bevestiging van zijn verzoek een e-mail gestuurd met de toelatingsvereisten en de uiterste datum voor het aanleveren van de vereiste stukken voor inschrijving. Op 30 juli 2022 heeft [appellant] daarop gereageerd door stukken toe te sturen. Hij heeft daarbij een verlopen verblijfsvergunning gestuurd.

4.       Bij beslissing van 12 augustus 2022 heeft de directeur het verzoek van [appellant] om inschrijving voor de opleiding met aanvang op 1 september 2022 afgewezen omdat hij niet voldoet aan de toelatingseisen voor het studiejaar 2022-2023. Hij is te laat met zijn verzoek om inschrijving omdat de uiterste aanmelddatum voor non-EEA studenten 1 mei 2022 was en hij heeft geen geldige Nederlandse verblijfsvergunning.

Beslissing van het college

5.       Het college heeft vastgesteld dat [appellant] op 27 juli 2022 geen geldige Nederlandse verblijfsvergunning had. Naar het oordeel van het college heeft de directie daarom terecht de uiterste aanmelddatum van 1 mei 2022 gehanteerd. Het college licht toe dat deze datum is gekoppeld aan het feit dat om per 1 september 2022 te kunnen studeren, door de directie een verblijfsvergunning voor hem moet worden aangevraagd. Een eventuele mogelijkheid tot vrijstelling van het mvv-vereiste maakt dat niet anders omdat ook dan eerst een aanvraag voor een visum of verblijfsvergunning voor hem moet worden opgestart. Het college heeft verder geoordeeld dat de directie in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen [appellant] niet toe te laten tot de opleiding.

Beroep en de beoordeling daarvan

6.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college.

Inschrijfdatum

6.1.    [appellant] voert aan dat hij ten onrechte niet is aangemerkt als een non-EU aanvrager met een geldige Nederlandse verblijfsvergunning waarvoor de inschrijfdatum van 31 juli 2022 gold. In dat verband betoogt hij dat hij kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste als hij binnen twee jaar na afloop van zijn laatste verblijfsvergunning een aanvraag om een nieuwe verblijfsvergunning doet.

6.1.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het hanteren van de uiterste aanmelddatum van 1 mei 2022 of 31 juli 2022 bepalend is of de student al dan niet beschikt over een geldige Nederlandse verblijfsvergunning. Niet in geschil is dat de laatste verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van [appellant] gold tot 16 oktober 2021. Sindsdien had hij dus geen rechtmatig verblijf meer (artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000). Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voor [appellant] 1 mei 2022 als uiterste inschrijfdatum gold.

Deze grond slaag niet.

Hardheidsclausule

6.2.    Verder beroept [appellant] zich op de hardheidsclausule van artikel 1.9 van het Reglement inschrijfproces voor bekostigde en postinitiële masteropleidingen (hierna: het Reglement). Hij vindt het onredelijk om in zijn geval de uiterste aanmelddatum van 1 mei 2022 te hanteren omdat hij verder aan alle vereisten voor inschrijving voldoet. Hij wijst er op dat de gevolgen voor hem groot zijn omdat hij met zijn vrouw zal moeten terugkeren naar Bangladesh om een mvv aan te vragen. Dit brengt grote financiële en sociale gevolgen met zich.

6.2.1. Ingevolge het tweede lid van artikel 1.9 van het Reglement kan geen toepassing worden gegeven aan de hardheidsclausule als sprake is van een ook in de wet vastgelegde bepaling. Dat is in de zaak van [appellant] het geval. Gelet op de artikel 7.32, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) moet [appellant] rechtmatig verblijf hebben op de eerste dag waarop de opleiding begint. Dat was 1 september 2022. Omdat hij geen rechtmatig verblijf had, moest hij zich inschrijven vóór 1 mei 2022, zodat, zoals het college terecht heeft opgemerkt, door de directie nog tijdig een verblijfsvergunning voor hem kon worden aangevraagd (artikel 7.33, eerste en derde lid, van de WHW en artikel 1.2, eerste lid, van het Reglement, gelezen in samenhang met wat op de website van de opleiding staat). Dat [appellant] mogelijk in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste maakt dit niet anders, omdat [appellant] ook op 27 juli 2022 nog geen aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend en de opleiding dit voor hem ook niet meer tijdig kon doen. Er was dus geen enkele aanleiding voor de directeur om er van uit te kunnen gaan dat op 1 september 2022 aan de voorwaarde van rechtmatig verblijf zou zijn voldaan.

Ook deze grond slaag niet.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [appellant] geen gelijk krijgt.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. De Vink
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

154

BIJLAGE

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Artikel 7.32

1. Onverminderd artikel 7.51e, tweede lid, aanhef en onder d, dient een ieder die wenst gebruik te kunnen maken van onderwijsvoorzieningen, examenvoorzieningen of voorzieningen van andere aard ten behoeve van initieel onderwijs aan een instelling, zich door het instellingsbestuur als student of extraneus te laten inschrijven.

[…]

5. De inschrijving als student of extraneus staat slechts open voor […], indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam is, degene die aantoont dat hij:

[…]

c. vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal inschrijving wordt gewenst en op die dag rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000,

[…]

e. vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b, c en d, en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen is ingeschreven voor een opleiding van een instelling, welke opleiding nog steeds wordt gevolgd en nog niet is voltooid.

[…].

Artikel 7.33

1. Onverminderd artikel 7.39, geschiedt de inschrijving overeenkomstig door het instellingsbestuur vast te stellen regels van procedurele aard.

[…]

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de in het eerste lid bedoeld regels.

Reglement inschrijfproces Voor bekostigde en postinitiële masteropleidingen

Artikel 1.2 Aanmelden bij Hogeschool Rotterdam (eerste inschrijving)

1. Een verzoek tot inschrijving voor een opleiding aan Hogeschool Rotterdam verloopt via Studielink. De uiterste aanmelddatum verschilt per opleiding. De datum ligt altijd voor het startmoment van de opleiding. De precieze aanmelddatum is opgenomen op de opleidingspagina.

[…]

3. Inschrijven is alleen mogelijk als de aanmelder:

[…]

c. een vreemdeling en achttien jaar of ouder is, op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal inschrijving wordt gewenst en op die dag rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000;

[…].

Artikel 1.9 Hardheidsclausule

1. In onvoorziene gevallen en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot kennelijke onbillijkheden, beslist de directeur Administratie, Informatievoorziening en Control (AIC)

2. Geen toepassing kan worden gegeven aan de hardheidsclausule indien sprake is van een ook in de wet vastgelegde bepaling.

Tip: door de hardheidsclausule is het mogelijk om voor een geval waarin echt sprake is van een onredelijk gevolg als de regel in dit reglement zou worden toegepast, een uitzondering te maken.

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 8

De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

[…].

Artikel 14

1. Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen

[…]

3. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over […] de beperkingen en de voorschriften.

[…].

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.71

1. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

[…]

3. Onze Minister kan het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.