Uitspraak 202204310/1/R1


Volledige tekst

202204310/1/R1.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Lidl Nederland GmbH, gevestigd te Huizen,

appellante,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Cluster 7" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Lidl beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

CBRE DRET CUSTODIAN I B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 november 2022, waar Lidl, vertegenwoordigd door mr. A.L.M. de Jong en mr. C.J.H. Delissen, beiden advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Suurd, mr. E.J. Hetebrij en M. Lemmens, zijn verschenen. Verder is daar gehoord CBRE, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, [gemachtigde B], [gemachtigde C] en ir. P.T.J. Schrur.

Overwegingen

1.       Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost en betreft een herontwikkeling van een deel van de Amsterdamse Poort, het zogenaamde Cluster 7. Het biedt ruimte aan onder andere ongeveer 21.000 m2 aan commerciële functies en circa 815 woningen (waarvan 695 nieuw).

2.       Lidl exploiteert een supermarkt in de nabijheid van het plangebied aan het Bijlmerplein 94 te Amsterdam en huurt dit pand van CBRE. Lidl stelt dat zij genoodzaakt is om die vestiging te verplaatsen naar het plangebied. Lidl kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan.

3.       De raad en CBRE hebben de ontvankelijkheid van het beroep van Lidl ter discussie gesteld.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staat dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 staat dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid.

In artikel 3:15, eerste lid, van de Awb staat dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

In artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, staat dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

In artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening staat dat op de voorbereiding bij een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen over het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

3.2.    Lidl heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht en niet is gebleken dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten.

3.3.    Gelet op artikel 6:13 van de Awb zou het beroep van Lidl niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De Afdeling heeft echter haar jurisprudentie over de ontvankelijkheid van beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, gewijzigd. Aanleiding daarvoor was het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7. Aan belanghebbenden wordt in omgevingsrechtelijke zaken niet langer tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit (uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786). Voor niet-belanghebbenden geldt dat ook zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of ingeval hen niet kan worden verweten dat zij dit hebben nagelaten (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953). Dit betekent dus dat bij omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, artikel 6:13 van de Awb alleen nog wordt tegengeworpen aan niet-belanghebbenden die verwijtbaar geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. Voor het antwoord op de vraag of het beroep van Lidl ontvankelijk is, is dus beslissend of zij belanghebbende is.

3.4.    Lidl heeft in haar beroepschrift gesteld dat haar belang is gelegen in de omstandigheid dat zij genoodzaakt zou zijn om te verhuizen naar het plangebied en zij daar in haar uitbreidingsmogelijkheden zou worden beperkt, omdat in het bestemmingsplan, anders dan in het voorgaande bestemmingsplan "De Amsterdamse Poort", in plaats van een maximum aantal supermarkten een beperking van de brutovloeroppervlakte (bvo) aan supermarkten is opgenomen. CBRE heeft laten weten dat de huurovereenkomst met Lidl met betrekking tot de huidige locatie is opgezegd, maar heeft betwist dat Lidl genoodzaakt is te verhuizen naar het plangebied. Een verhuizing naar het plangebied is volgens CBRE slechts een van de voorstellen die aan Lidl zijn gedaan. Dit voorstel is bovendien door haar afgewezen.

Op de zitting heeft Lidl te kennen gegeven dat inderdaad niet vast staat dat zij zal verhuizen naar het plangebied. Zij heeft voor het eerst op de zitting aangevoerd dat haar belang met name een concurrentiebelang betreft en is gelegen in de negatieve ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor onder meer de verkeersbewegingen en het parkeren in de omgeving.

Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, in zaak nr. 200606317/1), is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende.

Niet in geschil is dat Lidl werkzaam is in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied als de supermarkten waarin het bestemmingsplan voorziet, ervan uitgaand dat zij die niet zelf zal exploiteren. Lidl is uit hoofde van het zijn van concurrent echter niet zonder meer belanghebbende bij elk besluit dat haar concurrenten betreft. Dat is alleen het geval als haar belang rechtstreeks is betrokken bij dat besluit of in dit geval bij het nog te nemen besluit. Of dat het geval is, hangt af van de aard van het (te nemen) besluit en de gevolgen die de Lidl daarvan ondervindt.

Naar het oordeel van de Afdeling zijn de gevolgen van het bestemmingsplan voor Lidl, voor zover daar al sprake van is, geen negatieve gevolgen voor haar als concurrent. De maximale brutovloeroppervlakte aan supermarkten in het plangebied, waar Lidl dus thans niet is gevestigd, wordt verder beperkt dan in de bestaande situatie. Verder is sprake van een toevoeging van woningen en daarmee van potentiële klanten van Lidl.

Lidl heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat haar concurrentiepositie nadelig zal worden beïnvloed. Het voorgaande leidt de Afdeling tot het oordeel dat het belang van Lidl niet rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 22 juni 2022, zodat zij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Voor zover Lidl eerst op de zitting heeft aangevoerd dat haar belang is gelegen in de negatieve ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor onder meer de verkeersbewegingen en het parkeren in de omgeving, heeft zij deze stellingen ook op geen enkele wijze onderbouwd. Dit is dan ook onvoldoende voor een ander oordeel.

4.       Het beroep is niet-ontvankelijk.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

580