Uitspraak 202107587/1/R4


Volledige tekst

202107587/1/R4.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Apeldoorn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 oktober 2021 in zaak nr. 20/4175 in het geding tussen:

[appellant] en [partij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het college, voor zover hier van belang, geweigerd om aan [appellant] en [partij] een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van drie grove dennen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Apeldoorn.

Bij besluit van 24 juni 2020 heeft het college het door [appellant] en [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2019 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 25 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] en [partij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2022, waar [appellant], vergezeld door [partij], en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Westerhof en P.J.M. Huis in ‘t Veld, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Op de zitting is gebleken dat voor een van de drie bomen waarvoor de aangevraagde vergunning is geweigerd inmiddels een onherroepelijke kapvergunning is verleend en de boom ook is gekapt. Zoals op de zitting is besproken, beperkt de Afdeling de beoordeling van het hoger beroep daarom tot de overgebleven twee bomen waarvoor het college de gevraagde vergunning heeft geweigerd.

Inleiding

2.       [appellant] woont aan de [locatie 1] in Apeldoorn. Samen met [partij], die woont aan de [locatie 2] in Apeldoorn, heeft hij, voor zover nog van belang, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van twee grove dennen. Deze bomen staan in de voortuinen van de voornoemde adressen. [appellant] wil de bomen kappen, omdat de bomen volgens hem niet stabiel zijn en daardoor zorgen voor een gevaarlijke situatie. Dat volgt volgens hem uit het bij de aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde rapport van Buiting Advies van december 2018.

3.       Het college heeft de aangevraagde vergunning voor de twee bomen geweigerd. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het beoordelingsrapport dat is opgesteld naar aanleiding van een visuele controle van de bomen op 15 juli 2019 door een vertegenwoordiger van de gemeentelijke bomencommissie. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat waarden van stads- en dorpsschoon als bedoeld in artikel 4:11A, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2014 (hierna: APV) in de weg staan aan het verlenen van de vergunning. Het college heeft daarover toegelicht dat de bomen in de wijk Berg en Bos staan. Uit de beleidsnota "Bomen over bomen, bomen en de APV" van 3 januari 2008 (hierna: beleidsnota) volgt volgens het college dat voor het kappen van bomen in de betreffende wijk een "nee, tenzij"-beleid geldt. De groenstructuur van de wijk wordt gekenmerkt door een bosachtig karakter, waarbij dennen karakteristiek en beeldbepalend zijn voor de buurt. Omdat de bomen vanaf openbaar terrein voor meer dan vijftig procent zichtbaar zijn, zou het kappen van de bomen afbreuk doen aan waarden van stads- en dorpsschoon.

Het college heeft bezien of vanwege de conditie van de bomen desondanks reden bestaat om de kap van de bomen toe te staan. Tijdens de visuele controle op 15 juli 2019 is geconstateerd dat de bomen geen gebreken hebben die duiden op verminderde stabiliteit. Weliswaar kunnen bij hevige sneeuwval of storm takken breken in de kroon van de bomen, maar volgens het college bestaat er geen verhoogd risico op vallende takken en bovendien kunnen met onderhoudsmaatregelen slechte takken verwijderd worden. De bomen zijn verder gezond en stabiel, hebben een hoge levensverwachting en staan op voldoende afstand van bebouwing, zodat volgens het college de veiligheid niet in het geding is. Uit de e-mail van de gemeentelijke bomencommissie van 18 december 2019 blijkt dat de bomen daarna nog eens visueel vanaf de grond zijn beoordeeld, maar dat dit geen gewijzigde inzichten heeft opgeleverd. Het college heeft daarom in het belang van de handhaving van waarden van stads- en dorpsschoon geweigerd om de gevraagde vergunning te verlenen.

Wettelijk kader

4.       Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g en slot, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 2.18 luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."

Artikel 4:11, eerste lid, van de APV luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen anders dan bij wijze van dunning."

Artikel 4:11A, eerste lid, luidt:

"In afwijking van het bepaalde in art. 1:8 kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de handhaving van:

[…]

- waarden van stads- en dorpsschoon;

[…]."

Beoordeling van het hoger beroep

Waarden van stads- en dorpsschoon

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de bomen bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon. Daarover voert hij aan dat het gegeven dat de bomen vanaf openbaar terrein voor meer dan vijftig procent zichtbaar zouden zijn op zichzelf niet betekent dat de bomen beeldbepalend zijn en met de kap van de bomen afbreuk wordt gedaan aan waarden van stads- en dorpsschoon. Bovendien, zo volgt ook uit het rapport van Schalk Linde10 van 17 december 2021, zijn de bomen vanaf openbaar terrein niet voor meer dan vijftig procent zichtbaar. [appellant] wijst er verder op dat de bomen een kale stam en een open kroon hebben, zodat ze ook daarom niet bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon. Dat het college ook die mening is toegedaan, blijkt wel uit de in het advies van de bezwaarschriftencommissie opgenomen reactie van het college. Tot slot is in het "Beheerplan wijk Berg en Bos" (hierna: beheerplan) het voornemen opgenomen om naaldbomen in de wijk zoveel mogelijk te vervangen door loofbomen, zodat het standpunt van het college dat de bomen behouden moeten worden omdat ze bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon zich niet verhoudt met dat voornemen, aldus [appellant].

5.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de dennen bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon. Daarover overweegt de Afdeling het volgende.

Uit de onderbouwing van de besluiten van 29 juli 2019 en 24 juni 2020 blijkt dat voor de vraag of de bomen beeldbepalend zijn en bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon niet alleen de mate van zichtbaarheid van de bomen vanaf openbaar terrein is betrokken. In die onderbouwing staat immers ook dat de dennen karakteristiek en beeldbepalend zijn voor de betreffende wijk. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat de vraag of de bomen beeldbepalend zijn en bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon niet alleen wordt beoordeeld aan de hand van de mate van zichtbaarheid, maar dat ook betekenis toekomt aan onder meer de vitaliteit, ecologische waarde en levensverwachting van de bomen. Het college heeft er verder vanuit mogen gaan dat de bomen op enig punt vanaf openbaar terrein voor meer dan vijftig procent zichtbaar zijn. In dat verband is van belang dat de bomen in de voortuinen op relatief korte afstand van de openbare weg staan. Dat blijkt onder meer uit de situatietekening die bij de aanvraag is gevoegd en uit foto’s gevoegd bij het aanvullende bezwaarschrift en gevoegd bij een e-mail van [appellant] van 31 maart 2021. De opmerking van het college, zoals opgenomen in het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat de dennen geamputeerd lijken en sprake is van een schril beeld, weerspreekt op zichzelf niet het standpunt van het college over het beeldbepalende karakter en de waarde van de bomen. Het college heeft daarbij namelijk ook opgemerkt dat het schrille beeld, dus de kale stam, van de dennen inherent is aan de soort gezien de plek waar ze staan. Het beheerplan waar [appellant] verder naar heeft verwezen is, zo heeft het college in zijn schriftelijke uiteenzetting toegelicht en volgt ook uit het voorblad van het beheerplan, tot stand gekomen in december 2021. Los van de vraag of daarin het voornemen is opgenomen om naaldbomen zoveel mogelijk te vervangen door loofbomen, is dat beheerplan ruim na de datum van het besluit van 24 juni 2020 tot stand gekomen, zodat het college daarmee bij het nemen van dat besluit geen rekening kon houden.

Het betoog slaagt niet.

Veiligheid

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, ook als de bomen bijdragen aan waarden van stads- en dorpsschoon, het college de vergunning niet had mogen weigeren, omdat de bomen zorgen voor een onveilige situatie. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst [appellant] op de (aanvullende) rapporten van Buiting Advies van december 2018, 17 september 2020, 16 december 2021 en van Schalk Linde10 van 17 december 2021. In die rapporten staat dat de bomen niet meer gezond en vitaal zijn, een lage levensverwachting hebben en in verval zijn. De boomkronen zijn beschadigd en zeer open en daardoor gevoelig voor het uitbreken van takken tijdens een storm. [appellant] wijst er daarbij op dat de bomen in de nabijheid, op ongeveer 9 m, van zijn woning staan en de takken van de bomen over een inrit hangen, zodat de bomen direct gevaar opleveren. Dat gevaar kan, anders dan waar het college en de rechtbank van zijn uitgegaan, volgens [appellant] niet slechts door goed onderhoud van de bomen en boomkronen ondervangen worden. [appellant] brengt verder naar voren dat de visuele controles die het college heeft laten verrichten niet zorgvuldig kunnen zijn geweest, omdat tijdens die controles geen toegang is gevraagd tot zijn tuin en dus de bomen niet goed kunnen zijn beoordeeld. Daarom moet uit worden gegaan van de bevindingen uit de door hem overgelegde rapporten dat de bomen onveilig zijn, aldus [appellant].

6.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de bomen op het moment van het nemen van het besluit van 24 juni 2020 zorgden voor een zodanig onveilige situatie, dat het college de vergunning daarom niet heeft mogen weigeren. Daarover overweegt zij het volgende.

De door [appellant] overlegde rapporten geven geen eenduidig beeld van de conditie van de bomen. In de rapporten van Buiting Advies staat dat de stabiliteit van de wortels en de stam van de bomen goed is, maar dat een verhoogd risico bestaat op takbreuk door open boomkronen waardoor (zware) stormen, die gepaard kunnen gaan met het uitbreken van takken, een gevaar op kunnen leveren. In het rapport van Schalk Linde10 wordt de stabiliteit van de bomen als slecht beoordeeld, met name door aangetroffen zwamaantastingen. Die zwamaantastingen zijn echter niet eerder aangetroffen tijdens de (visuele) controles die het college heeft laten verrichten en ook Buiting Advies schrijft hier niet over. Het college heeft verder in zijn schriftelijke uiteenzetting en op de zitting toegelicht dat het naar aanleiding van het rapport van Schalk Linde10 op 13 januari 2022 de bomen opnieuw heeft laten controleren, waarbij gebruik is gemaakt van een prikstok en een hamer. Tijdens die controle zijn geen zwamaantastingen gevonden. De Afdeling begrijpt verder de angst van [appellant] voor uitwaaiende takken, maar uit de rapporten van Buiting Advies blijkt dat het uitwaaien van takken vooral kan voorkomen tijdens (zware) stormen. Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat tijdens (zware) stormen in zekere zin altijd het risico van uitwaaiende takken bestaat en dat door regelmatig onderhoud van de bomen en daarbij het verwijderen van slechte takken dat risico kan worden beperkt. Dat volgens [appellant] tijdens de visuele controles die het college heeft laten verrichten geen toegang is gevraagd tot zijn tuin maakt niet dat daarom getwijfeld moet worden aan de zorgvuldigheid van die controles. Uit foto’s van de bomen die in het dossier zijn opgenomen, waaronder foto’s gevoegd bij een e-mail van [appellant] van 31 maart 2021, en uit beelden van Google Street View van juni 2022 blijkt dat de bomen op relatief korte afstand van openbaar terrein staan en van daaruit ook goed zichtbaar zijn, zodat deze ook zonder dat toegang is gegeven tot de tuin visueel beoordeeld kunnen worden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

462-971