Uitspraak 202301067/2/A3


Volledige tekst

202301067/2/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2023 in zaak nrs. 23/322 en 22/6108 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de minister van Financiën.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de minister het verzoek van [verzoeker] om hem op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) inzage te verlenen in het gehele fiscale dossier afgewezen.

Bij besluit van 4 juni 2021 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank Den Haag het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 juni 2021 vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.

Bij besluit van 6 december 2022 heeft de minister het bezwaar van [verzoeker] gegrond verklaard en hem een overzicht verstrekt van de door de Belastingdienst verwerkte persoonsgegevens.

Bij uitspraak van 8 februari 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2023, waar [verzoeker] en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. I.A. Huppertz en mr. M. Baarslag, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, dient een verzoek om voorlopige voorziening betrekking te hebben op het materiële geschil over het besluit dat voorligt. Uit de functie van voormeld artikel vloeit voort dat hetgeen een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken, betrekking moet hebben op de inhoud van het in geding zijnde besluit.

De verzochte voorlopige voorziening moet derhalve blijven binnen het bereik van het bestreden besluit. Dit wordt het materiële connexiteitsvereiste genoemd.

3.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de minister wordt veroordeeld tot het betalen van een voorschot van € 12.500,00 om de noodzakelijke kosten voor de opslag van zijn huisraad en tijdelijke huisvesting te kunnen betalen. [verzoeker] heeft in dit verband toegelicht dat hij het jarenlang procederen tegen de minister financieel niet kan volhouden. Hierdoor kan hij de kosten van opslag van zijn huisraad en zijn tijdelijke huisvesting niet meer betalen.

Op zitting is [verzoeker] verzocht het verband toe te lichten tussen de gevraagde voorziening en het besluit van 6 december 2022 waarbij de minister hem een overzicht van zijn persoonsgegevens heeft verstrekt. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij met de verzochte persoonsgegevens kan aantonen dat hij ten onrechte strafrechtelijk is veroordeeld en om die reden aanspraak maakt op een schadevergoeding. Ook heeft hij toegelicht dat hij met de verzochte persoonsgegevens kan aantonen dat de Belastingdienst ten onrechte het faillissement van zijn bedrijf heeft aangevraagd en ook om die reden aanspraak maakt op een schadevergoeding.

4.       Gelet op de aard en omvang van de procedure die bij de Afdeling voorligt, die ziet op de vraag of de minister op grond van de AVG volledige inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van [verzoeker], staat de gevraagde voorlopige voorziening in een te ver verwijderd verband met het - connexe - in de bodemprocedure voorliggende materiële geschil. Het verzoek valt daarom buiten het bereik van het in hoger beroep aangevochten besluit. Gelet op het vorenstaande is niet voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste.

5.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023

818