Uitspraak 202300292/2/R2


Volledige tekst

202300292/2/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Baarle-Nassau,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 december 2022 in zaken nrs. 22/5149, 22/5150, 22/5151, 22/5152 in het geding tussen:

[verzoekers]

en

het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2021 heeft het college aan [verzoekers] een last onder dwangsom opgelegd, omdat zij in strijd met het geldende bestemmingsplan de recreatiewoning aan de [locatie] te Baarle-Nassau permanent bewonen. Hiertegen hebben [verzoekers] ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 20 september 2022 die bezwaren ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot drie maanden na het besluit op bezwaar.

Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank.

Bij uitspraak van 19 december 2022 heeft de rechtbank het door verzoekers] tegen het besluit van 20 september 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld.

Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 26 januari 2023, 202300292/3/R2 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bepaald dat bij wijze van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn van het besluit van het college van 23 september 2021 wordt verlengd tot en met 2 maart 2023.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker A] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2023, waar [verzoekers] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Steenbergen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Bij besluit van 23 september 2021 heeft het college aan [verzoekers] een last onder dwangsom opgelegd. Volgens het college overtreden [verzoekers] artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omdat het gebruik van de recreatiewoning aan de [locatie] in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008". Het college heeft hen daarom gelast om de permanente bewoning van hun recreatiewoning op te heffen en elders hun hoofdverblijf te kiezen. Doen zij dat niet dan verbeuren zij een dwangsom van € 20.000,00 ineens. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat [verzoekers] zich met ingang van 10 maart 2020 respectievelijk 14 september 2020 ingeschreven hebben op het adres [locatie] in de Basisregistratie Personen (BRP). Met de inschrijving geven zij aan dat de [locatie] hun hoofdverblijf is. Daarnaast heeft de toezichthouder van de gemeente diverse controles uitgevoerd waarbij hij heeft geconstateerd dat [verzoekers] de recreatiewoning permanent bewonen.

3.       Tussen partijen is niet in geschil dat het door [verzoekers] gemaakte gebruik van het recreatieverblijf voor permanente bewoning zonder een daartoe strekkende omgevingsvergunning in strijd is met het geldende bestemmingsplan en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. In hoger beroep draait het geschil vooral om de vraag of het college in hetgeen door [verzoekers] is aangevoerd reden had moeten zien om van handhaving af te zien.

4.       Gelet op de aan de last verbonden begunstigingstermijn, die door het college en vervolgens door de voorzieningenrechter van de Afdeling is verlengd, moeten [verzoekers] de bewoning van de recreatiewoning vóór 3 maart 2023 beëindigen. Als zij dat niet doen, zullen zij een dwangsom van € 20.000,00 verbeuren.

Het verzoek

5.       [verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die er in voorziet dat zij geen dwangsom verbeuren tot zes maanden na de uitspraak van de Afdeling op het door hen ingestelde hoger beroep. Zij voeren aan dat het college geen groot belang heeft bij beëindiging van de permanente bewoning op korte termijn, aangezien zeker 70% van het vakantiepark, waarin de recreatiewoning is gelegen, permanent wordt bewoond. Verder hebben [verzoekers] in hoger beroep onder meer aangevoerd dat zij erop mochten vertrouwen dat de gemeente niet tot handhaving zou overgaan en dat het besluit tot handhaving in strijd is met het verbod van willekeur en/of het gelijkheidsbeginsel.

Beoordeling van het verzoek

6.       Wat [verzoekers] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college de opgelegde last in bezwaar niet in stand heeft kunnen laten. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

6.1.    De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het amendement van de raad van de gemeente Baarle-Nassau van 8 juli 2020, waarop [verzoekers] zich beroepen, niet is te kwalificeren als een toezegging en dat een beroep op het vertrouwensbeginsel daarom niet kan slagen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het amendement slechts volgt dat het voorstel, om de handhavingscapaciteit met zes uur uit te breiden, komt te vervallen en dat daaruit niet kan worden afgeleid dat het college niet meer handhavend zal optreden.

6.3.    Daarnaast is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college niet heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college prioriteiten mag stellen om in het kader van doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak en dat van een inconsistente toepassing van het door het college gehanteerde beleid niet is gebleken.

7.       Ter zitting is echter naar voren gekomen dat [verzoekers] ondanks hun inspanningen nog geen andere woonruimte hebben gevonden. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat [verzoekers] woonruimte zullen gaan vinden voordat de begunstigingstermijn verstrijkt op 3 maart 2023, derhalve enkele dagen na deze uitspraak. Ter voorkoming hiervan ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal de dwangsombesluiten schorsen tot en met 2 juni 2023, zodat [verzoekers] in de gelegenheid zijn om alsnog aan de opgelegde last te voldoen. Mede in het licht van de al door het college gegeven ruime begunstigingstermijn om de overtreding te beëindigen, acht de voorzieningenrechter een termijn van drie maanden voldoende om alternatieve woonruimte te vinden.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau van 20 september 2022, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau van 23 september 2021, zaaknummer 357374, tot en met 2 juni 2023.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Nales
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023

680