Uitspraak 202206897/2/R3


Volledige tekst

202206897/2/R3.
Datum uitspraak: 1 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting Milieuwerkgroep Midden Betuwe, gevestigd te Neder-Betuwe, en anderen, allen wonend te IJzendoorn, gemeente Neder-Betuwe,

verzoekers,

en

1.       de raad van de gemeente Neder-Betuwe,

2.       het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

3.       het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,

4.       de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2022 heeft de raad van de gemeente Neder-Betuwe het bestemmingsplan "Willemspolder, fase 1" vastgesteld.

Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [vergunninghouder] een ontgrondingenvergunning verleend voor het ontgronden en herinrichten van een deel van de Willemspolder bij IJzendoorn, fase 1.

Bij besluiten van 13 september 2022 heeft het college van gedeputeerde staten aan [vergunninghouder] een natuurvergunning (gebiedsbescherming) en een ontheffing (soortenbescherming) op grond van de Wet natuurbescherming verleend voor de herinrichting van de Willemspolder, fase 1.

Bij besluit van 10 oktober 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verleend voor de tijdelijke activiteiten (ontgronden en herinrichten) van de Willemspolder, fase 1.

Deze vijf besluiten zijn met toepassing van de artikelen 10a tot en met 10e van de Ontgrondingenwet gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt op 19 oktober 2022.

Bij besluit van 19 oktober 2022 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan [vergunninghouder] een watervergunning verleend voor de herinrichting van de Willemspolder, fase 1.

Tegen de bovenstaande besluiten hebben de stichting en anderen beroep ingesteld.

De stichting en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college van gedeputeerde staten, de raad en het college van burgemeester en wethouders en de minister hebben verweerschriften ingediend.

De stichting en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2023, waar [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D], de stichting, vertegenwoordigd door [verzoeker A], de raad en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door M. de Jonge en J.I.M. van Osch, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.C.M. Keijser-Vermeulen, zijn verschenen. Verder is op de zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door ing. A. van Mierlo en [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [vergunninghouder] wil het zand- en kleiwinningsproject Willemspolder, fase 1, uitvoeren. Dit is een onderdeel van het project Midden-Waal, dat bestaat uit de herinrichting van de uiterwaarden aan de noordkant van de Waal, globaal tussen Dodewaard en het Amsterdam-Rijnkanaal. In fase 1 gaat het om het ontgronden en herinrichten van een gebied in de uiterwaarden ten zuiden van IJzendoorn. [vergunninghouder] wil hier 7 miljoen ton oppervlaktedelfstoffen winnen die kunnen worden gebruikt als bouwgrondstoffen. Met het project wordt ook beoogd om de hoogwaterveiligheid te verbeteren en natuur en landschap te ontwikkelen.

3.       [vergunninghouder] wil in dit gebied ook een bouwgrondstoffencentrum, ook aangeduid als bouwgrondstoffen-hub, met haven en onderwaterdepot realiseren en in gebruik nemen. In het voorontwerpbestemmingsplan was hierin nog voorzien, door aan de Binnenwaard (het terrein van de voormalige steenfabriek), dat zich binnen de grenzen van het plangebied bevindt, een bedrijfsbestemming toe te kennen, met een geluidszone daaromheen. Direct ten westen van de bedrijfsbestemming was de bestemming "Water", met dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", gelegd. Dit maakte onder meer de aanleg van een haven en een onderwaterdepot bij het bouwgrondstoffencentrum mogelijk. Reacties op het voorontwerpbestemmingsplan hebben de raad echter doen besluiten om in het bestemmingsplan toch geen bedrijfsbestemming voor de Binnenwaard op te nemen. De Binnenwaard maakt uiteindelijk geen deel uit van het plangebied en vormt in dit plan nu een witte vlek. De geluidszone en de bestemming "Water" met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" direct ten westen daarvan, zijn wel in het bestemmingsplan opgenomen. [vergunninghouder] heeft voor het voorgenomen bouwgrondstoffencentrum in de Binnenwaard ook nog een afzonderlijke omgevingsvergunning voor het tijdelijk (vijf jaar) afwijken van het bestemmingsplan nodig.

[vergunninghouder] heeft deze omgevingsvergunning intussen aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Deze omgevingsvergunning was door het college al verleend op 25 maart 2022. Het heeft deze vergunning echter op verzoek van [vergunninghouder] weer ingetrokken, nadat was gebleken dat niet de juiste voorbereidingsprocedure was doorlopen. [vergunninghouder] heeft daarop een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning gedaan. Deze is nog in procedure. Als de omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan alsnog wordt verleend, is de bedoeling dat vijf jaar lang de effecten van de bedrijfsactiviteiten zullen worden gemonitord en dat een evaluatie van de gevolgen van die activiteiten zal plaatsvinden. Aan de hand daarvan kan de raad dan bezien of het uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening gewenst is om aan de Binnenwaard  een permanente bedrijfsbestemming te geven.

4.       De stichting en anderen vinden dat het beoogde bouwgrondstoffencentrum niet moet worden toegestaan. Zij komen op tegen de onder het procesverloop genoemde besluiten, omdat die volgens hen al bepaalde voorbereidende werkzaamheden en bepaalde onderdelen van dat bouwgrondstoffencentrum mogelijk maken. Daarmee wordt volgens hen al vooruitgelopen op een permanente vestiging van dat bouwgrondstoffencentrum. Zo zijn de stichting en anderen het er niet mee eens dat [vergunninghouder] al kan beginnen met het afgraven van gronden om zo de haven en het onderwaterdepot te realiseren, en grondwallen mag realiseren die geluidhinder als gevolg van de toekomstige bedrijfsactiviteiten moeten verminderen. Ook zijn zij het niet eens met de geluidszone die in het bestemmingsplan al rond de Binnenwaard is gelegd.

5.       De stichting en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestemmingsplan te schorsen voor zover daarin aan de gronden ten westen van de Binnenwaard de bestemming "Water" met dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" is gegeven, en ook de andere besluiten te schorsen, voor zover die de aanleg van de haven en het onderwaterdepot mogelijk maken. Het verzoek om voorlopige voorziening richt zich niet tegen de grondwallen en de geluidszone. Daarnaast hebben de stichting en anderen om een voorlopige voorziening verzocht, omdat zij het er niet mee eens zijn dat de bestuursorganen hebben aangegeven dat op de genomen besluiten de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing is.

Spoed

6.       Op de zitting heeft [vergunninghouder] toegelicht dat zij snel met verschillende werkzaamheden wil beginnen, mogelijk ook met het afgraven van grond direct ten westen van de Binnenwaard. De besluiten maken dat mogelijk. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat de stichting en anderen een spoedeisend belang hebben bij schorsing van die besluiten.

Beoordeling verzoek om voorlopige voorziening

7.       Het verzoek spitst zich toe op de mogelijkheid om direct ten westen van de Binnenwaard gronden af te graven. De stichting en anderen keren zich in dit verband tegen het bestemmingsplan, de ontgrondingenvergunning, de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu en de watervergunning, voor zover die dat mogelijk maken. Het verzoek is niet gericht tegen de grondwallen en de geluidszone, en ook niet tegen de natuurvergunning en de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.

8.       De voorzieningenrechter acht het in dit geval niet aangewezen om op het verzoek te beslissen door een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom aan de hand van een belangenafweging beoordelen.

9.       Zoals volgt uit het voorgaande, zijn het beroep en het verzoek om voorlopige voorzieningen ingegeven door de bezwaren die de stichting en anderen hebben tegen de mogelijke komst van een bouwstoffencentrum in de Binnenwaard. Zij komen niet tegen de toegestane ontgronding als zodanig op. Juist vanwege hun bezwaren tegen het beoogde bouwstoffencentrum heeft de raad ervoor gekozen om dat bouwstoffencentrum vooralsnog uit het bestemmingsplan te laten, en daarvoor een aparte procedure te volgen. De stichting en anderen kunnen in die procedure tegen het bouwstoffencentrum opkomen. Dat zou er in beginsel toe kunnen leiden dat het bouwstoffencentrum (uiteindelijk) niet zal worden toegestaan. De voorzieningenrechter kan in deze voorlopige voorzieningenprocedure niet op die besluitvorming vooruitlopen. De besluiten die nu aan de orde zijn, maken op zichzelf nog niet een gebruik van het water als haven of onderwaterdepot bij een bouwstoffencentrum mogelijk. Bovendien is er geen reden om aan te nemen dat [vergunninghouder] de afgravingswerkzaamheden alleen maar wil uitvoeren om in afwachting van toestemming voor het bouwstoffencentrum een haven en onderwaterdepot te realiseren. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat, zoals ter zitting is toegelicht, het ontgronden ook tot doel heeft om bouwgrondstoffen te winnen. Die grondstoffen zullen ook kunnen worden gebruikt zonder de komst van een bouwstoffencentrum met haven en onderwaterdepot. De voorzieningenrechter ziet verder niet dat, zoals de stichting en anderen betogen, afgravingswerkzaamheden tot bezwaarlijke onomkeerbare gevolgen zullen leiden. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor al is overwogen, de stichting en anderen geen bezwaren tegen de afgravingen en de gevolgen daarvan als zodanig hebben. Weliswaar hebben de stichting en anderen in dit verband nog aangevoerd dat de afgravingen zullen plaatsvinden in een broedgebied van ganzen, waarvoor compensatie zal moeten plaatsvinden, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat de stichting en anderen daar verder geen inhoudelijke gronden tegen hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat de bedrijfsbelangen van [vergunninghouder] bij het uitvoeren van afgravingen om bouwgrondstoffen te winnen in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de stichting en anderen bij het schorsen van de besluiten die dit mogelijk maken.

10.     De stichting en anderen hebben ook verzocht om een voorziening die inhoudt dat de Chw niet van toepassing wordt verklaard. Zij willen daarmee bereiken dat zij alsnog nadere gronden kunnen inbrengen tegen de aangevochten besluiten. Dat is onder de werking van de Chw niet mogelijk.

De voorzieningenrechter overweegt dat de eventuele toepasselijkheid van de Chw rechtstreeks volgt uit die wet en het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zelf, en niet afhankelijk is van het standpunt dat de bestuursorganen daarover innemen. Dat betekent ook dat de voorzieningenrechter over die toepasselijkheid geen voorziening kan treffen.

Conclusie

11.     Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

12.     Er hoeven geen proceskosten te worden vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023

727