Uitspraak 202205586/1/V3


Volledige tekst

202205586/1/V3.
Datum uitspraak: 27 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2022 in zaak nr. NL22.14346 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken met de algemene asielprocedure aan te vangen en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag te nemen, bepaald dat hij aan de vreemdelingen een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag dat hij die termijnen overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00 en het verzoek om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 21 september 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.

De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

Het hoger beroep

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

Het besluit van 21 september 2022

2.       Het besluit van 21 september 2022 wordt, gelet op 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, van rechtswege geacht te zijn onderwerp te zijn van dit geding. De vreemdeling is het er niet mee eens dat de staatssecretaris in dit besluit heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Gelet op wat er onder 1.1 is uiteengezet, heeft de staatssecretaris zich echter terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep tegen het besluit van 21 september 2022 is daarom ongegrond.

Conclusie

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 21 september 2022 is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 21 september 2022, V-[...], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023

47-1020