Uitspraak 200303114/2


Volledige tekst

200303114/2.
Datum uitspraak: 26 juni 2003.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:

1. [verzoeker sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 4 april 2003 in het geding tussen:

[partij], wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) [verzoeker sub 1] krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw op het perceel, gelegen op de hoek [locatie]-[locatie] te [plaats].

Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 april 2003, verzonden op 8 april 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2003, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben [verzoeker sub 1] en het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet, gemachtigde, zijn verschenen.
Voorts is daar [partij], bijgestaan door mr. S.A.R.C.W. Munster, advocaat te Breda, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het in afwachting van de uitspraak op de hoger beroepen niet opnieuw op het bezwaarschrift hoeft te beslissen, [verzoeker sub 1] om te bepalen dat van de op 28 januari 2002 verleende bouwvergunning gebruik mag worden gemaakt. Zij betogen daartoe dat de rechtbank de mogelijkheid om op de voet van artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling te verlenen ten onrechte beperkt heeft geacht tot uitbreiding van een bestaand woongebouw.

2.2. Naar voorlopig oordeel slaagt dit betoog. Ter motivering van dit oordeel wordt verwezen naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2003 in zaak nummer 200205076/1.

2.3. Gelet hierop, ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van de na te melden voorziening. [verzoeker sub 1] heeft geen belang bij het treffen van de door haar verzochte voorziening, omdat de rechtbank het besluit, waarbij de bouwvergunning is verleend, niet heeft geschorst en dat besluit derhalve uitvoerbaar is. Haar verzoek wordt afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg geen nieuwe beslissing op het bezwaar neemt, totdat de Afdeling in het bodemgeschil heeft beslist;

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;

III. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan het college het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 348,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2003.

13.