Uitspraak 202106367/1/R4


Volledige tekst

202106367/1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zeist,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 23 augustus 2021 in zaak nr. 20/2671 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeist.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw.

Bij besluit van 9 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2019 gedeeltelijk gewijzigd en voor het overige in stand gelaten.

Bij besluit van 15 februari 2021 heeft het college het besluit van 11 juli 2019 ingetrokken en een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw op het perceel Middellaan 4 te Zeist (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 7 december 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J. Kolff, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), voor het in afwijking van het bestemmingsplan "Zeist Centrum e.o." (hierna: het bestemmingsplan) bouwen van een appartementengebouw op het perceel. De afwijking houdt in dat de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan voor een deel van het bouwplan wordt overschreden. Het appartementengebouw bestaat uit vier bouwlagen met dakrand en heeft vierentwintig zonnepanelen en vier warmtepompunits op het dak.

[appellant] woont naast het appartementengebouw en kijkt vanaf zijn balkon uit op de bovenkant van het gebouw. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Volgens [appellant] tast het appartementengebouw zijn woon- en leefklimaat - in het bijzonder zijn uitzicht - aan, omdat het gebouw één meter boven zijn balkon uitkomt in plaats van een halve meter daar beneden. Ter illustratie hiervan heeft [appellant] op de zitting van de Afdeling een fotoboek overgelegd.

Toetsingskader

2.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Zorgvuldige voorbereiding

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen onzorgvuldig heeft voorbereid. Daarbij voert hij aan dat ten onrechte een niet-verdiepte parkeergarage is gerealiseerd, terwijl een half verdiepte parkeergarage is vergund. Volgens [appellant] is dit de reden dat het dak van het appartementengebouw één meter boven zijn balkon uitkomt, in plaats van een halve meter beneden zijn balkon. Hij vindt dat het college geen gewijzigde omgevingsvergunning mocht verlenen.

3.1.    Het college heeft op de zitting toegelicht dat het aanvankelijk bij het besluit van 11 juli 2019 een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw van een appartementengebouw met vijf bouwlagen en een half verdiepte parkeergarage. Tijdens de bouw heeft het college geconstateerd dat de half verdiepte parkeergarage niet werd gerealiseerd. Naar aanleiding van een procedure bij de voorzieningenrechter bij de rechtbank mocht toen niet worden gestart met het bouwen van de vijfde bouwlaag. Volgens het college zijn er daarna gesprekken geweest met [appellant] en de architect over het aanpassen van de bouwtekeningen. De architect heeft vervolgens, op verzoek van het college, nieuwe bouwtekeningen aangeleverd. Die nieuwe bouwtekeningen betreffen een appartementengebouw met vier bouwlagen zonder half verdiepte parkeergarage. Op basis daarvan heeft het college bij besluit van 15 februari 2021 omgevingsvergunning verleend.

3.2.    [appellant] heeft in beroep bij de rechtbank zijn beroep tegen het besluit van 9 juni 2020, waarbij is beslist op zijn bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2019, ingetrokken en de rechtbank verzocht uitspraak te doen over zijn beroep tegen het besluit van 15 februari 2021, wat de rechtbank ook heeft gedaan. In deze procedure gaat het daarom alleen om de beoordeling van de omgevingsvergunning die is verleend bij het besluit van 15 februari 2021. De Afdeling stelt vast dat in die omgevingsvergunning staat dat die is verleend voor de bouw van een appartementengebouw van vier appartementen zonder half verdiepte garage/berging. De omgevingsvergunning omvat dus niet een half verdiepte parkeergarage.

De Afdeling is verder van oordeel dat het college zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen niet onzorgvuldig heeft voorbereid en voor het gewijzigde bouwplan geen nieuwe aanvraag hoefde te eisen. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2530), overwogen dat sprake is van een wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard. [appellant] heeft hier niets tegen ingebracht. De Afdeling gaat daarom uit van de juistheid van het oordeel van de rechtbank hierover. Dat betekent dat geen nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning hoefde te worden ingediend voor het gewijzigde bouwplan. Hierbij overweegt de Afdeling ook dat het college de architect mocht verzoeken nieuwe bouwtekeningen aan te leveren.

Het betoog slaagt niet.

De belangenafweging van het college

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij zijn belangenafweging het belang van de vergunninghouder en het algemeen belang zwaarder heeft mogen laten wegen dan zijn belang. In dat verband voert hij aan dat op de vierde bouwlaag van het appartementengebouw een forse opbouw is geplaatst, waardoor hij geen vrij uitzicht meer heeft vanaf zijn balkon. Daarbij voert [appellant] ook aan dat hij minder lichtinval heeft in zijn woning en dat hij wordt aangetast in zijn recht op privacy.

4.1.    De Afdeling heeft bij de voorbereiding en op de zitting foto’s bekeken van de situatie voor en na het gereedkomen van het bouwplan. Zij stelt vast dat [appellant] voor de komst van het appartementengebouw vrij uitzicht had. Het appartementengebouw, neemt inderdaad voor een deel zijn uitzicht op het achterliggende gebied weg, doordat het één meter boven zijn balkon uitkomt. Ook begrijpt de Afdeling dat het aanzicht van het gebouw zo vlak naast zijn balkon voor [appellant] visueel niet aantrekkelijk is en een groot verschil betekent met hoe het eerst was. De Afdeling begrijpt dat dat voor [appellant] naar is. Het college moet toch bij zijn beoordeling om de omgevingsvergunning al dan niet te verlenen een belangenafweging maken, waarbij niet alleen het belang van [appellant] maar ook andere belangen een rol spelen.

De Afdeling stelt voorop dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. In dit geval gaat het om een stedelijke omgeving, waar een belemmering van het uitzicht vaak moeilijk te vermijden is als een bouwplan wordt gerealiseerd. Dat weegt mee in de belangenafweging. Het college kan verder in de omgevingsvergunning niet iets niet toestaan dat volgens het bestemmingsplan wel is toegestaan. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat negatieve gevolgen van een bouwplan kunnen worden veroorzaakt door de maximaal toegestane invulling van het bestemmingsplan. Er moet dan niet worden gekeken naar het verschil tussen de feitelijke situatie van voor en na de bouw, maar naar het verschil tussen wat er allemaal mag op grond van het bestemmingsplan en wat er wordt vergund.

Voor het perceel zijn in het daarvoor geldende bestemmingsplan drie bouwvlakken met verschillende toegestane maximale bouwhoogtes opgenomen. Het voorste bouwvlak heeft een maximaal toegestane bouwhoogte van 14 m, het middelste bouwvlak van 5 m en het achterste bouwvlak van 3 m. Het appartementengebouw is 12.60 m hoog en staat alleen in het voorste en middelste bouwvlak. Het appartementengebouw is grotendeels, over een diepte van ongeveer 10 m, gebouwd in het voorste bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 14 m. Dat is het grootste deel dat het uitzicht van [appellant] vermindert en dat is volgens het bestemmingsplan dus toegestaan. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan heeft de raad al een afweging gemaakt over het wegnemen van het uitzicht voor dit deel. Een kleiner deel, over een diepte van ongeveer 3 tot 4 m, staat in het bouwvlak met een toegestane maximale bouwhoogte van 5 m. De belangenafweging van het college gaat alleen over dat gedeelte. Dat heeft de rechtbank ook vastgesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vermindering van het uitzicht van [appellant] over dat gedeelte relatief beperkt is, omdat aan die kant van het balkon een afscheiding staat die het uitzicht deels al wegneemt. Daarbij overweegt de Afdeling dat [appellant] op zitting heeft duidelijk gemaakt dat het hem niet zozeer gaat om dat gedeelte, maar vooral om het uitzicht over het gedeelte recht tegenover zijn balkon, waar op grond van het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 14 m is toegestaan. Het college heeft onder de hiervoor genoemde omstandigheden mogen concluderen dat de gevolgen van de omgevingsvergunning voor wat betreft het aspect uitzicht niet onevenredig zijn voor [appellant].

Over wat [appellant] heeft aangevoerd over zijn privacy en verminderde lichtinval overweegt de Afdeling dat het appartementengebouw weliswaar één meter boven zijn balkon uitkomt, maar dat dat niet tot gevolg heeft dat er minder licht in de woning van [appellant] binnenvalt en dat er niet vanuit het appartementengebouw in zijn woning naar binnen kan worden gekeken, zodat [appellant] ook niet in zijn privacy wordt aangetast.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

418-991