Uitspraak 202102881/1/R3


Volledige tekst

202102881/1/R3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Nieuwkoop,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Paradijsweg Westzijde - fase 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij B]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], de raad, [partij B] en de Coöperatieve Belangenvereniging Paradijsweg Noord-West (Natte Kant) (hierna: de Belangenvereniging) hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2022, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn en Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.G.G. Slooters, bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Bodegraven, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. C.A. Blankenstein, advocaat te Leiden, [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en [partij C] als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en partijen in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke reactie te geven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], de raad en [partij B] hebben een nadere schriftelijke reactie gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 20 december 2022, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn en Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Bodegraven, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. C.A. Blankenstein, advocaat te Leiden, [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde E], en [partij C] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Met het plan wordt voorzien in een planologisch kader voor de toekomstige invulling van de aan de waterzijde van de Paradijsweg te Ter Aar gelegen gronden, ook wel de "natte kant" van de Paradijsweg genoemd. Dit zijn de gronden die zijn gelegen tussen de Paradijsweg en de Langeraarse plas. Een groot deel van de ter plaatse aanwezige tuinbouwbedrijven heeft aangegeven te willen stoppen met de bedrijfsactiviteiten dan wel deze activiteiten te willen verplaatsen naar een gebied dat meer perspectief biedt voor de toekomstige bedrijfsvoering. Het plan voorziet hiertoe in de herontwikkeling van deze gronden naar een gebied met een woon- en natuurfunctie en maakt het mogelijk om 41 nieuwe woningen te realiseren die in de plaats zullen komen van de te slopen (glas)opstanden van stoppende en verplaatsende tuinbouwbedrijven. Daarnaast zullen gronden ten behoeve van nieuwe natuur en watergangen worden ingericht.

2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich om verschillende redenen niet verenigen met het plan. Volgens [appellant sub 1], die de bestuurder is van Beheermaatschappij Maréma B.V., de eigenaar van enkele percelen aan de Paradijsweg, heeft de raad zijn gronden ten onrechte niet betrokken bij het plan, terwijl hij al in een vroegtijdig stadium heeft aangekondigd woningen te willen ontwikkelen op de bij zijn B.V. in eigendom zijnde gronden. [appellant sub 2] woont aan de [locatie] te Ter Aar en vreest als gevolg van de nabij zijn woning voorziene woningbouw voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Intrekking

5.       Op de zitting van 2 november 2022 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun beroepsgrond dat niet is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de verkeersgeneratie die uitgaat van de in het plan voorziene woningbouw, ingetrokken.

Op deze zitting heeft [appellant sub 2] eveneens zijn beroepsgrond inhoudende dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming inzake soortenbescherming in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan ingetrokken.

Inhoudsopgave

6.       De Afdeling zal de gronden van de beroepen hierna bespreken in de volgende aan te houden volgorde:

- het beroep van [appellant sub 1] (7 - 7.5);

- de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gezamenlijk (8 - 10.3), en

- het beroep van [appellant sub 2] (11 - 12.2).

Het beroep van [appellant sub 1]

Initiatief van [appellant sub 1]

7.       [appellant sub 1] betoogt dat zijn gronden ten onrechte buiten de begrenzing van het bestemmingsplan zijn gelaten, terwijl volgens hem voldoende kenbaar was dat hij voornemens was om woningen te ontwikkelen op de percelen, kadastraal bekend gemeente Ter Aar, sectie A, nummers 5332, 7495, 141 en 142. Door de verantwoordelijkheid voor de selectie van deelnemers aan het transformatieproject neer te leggen bij de Belangenvereniging, met het risico van een willekeurige en niet transparante procedure tot gevolg, heeft de raad bovendien niet zorgvuldig gehandeld, zo betoogt [appellant sub 1].

7.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

7.2.    De raad heeft toegelicht dat [appellant sub 1] weliswaar kenbaar heeft gemaakt dat hij het voornemen heeft om woningen te ontwikkelen op zijn percelen, maar dat de raad niet bekend is met enig concreet initiatief hieromtrent. Ook overigens heeft de raad redelijkerwijs geen aanleiding gezien om de gronden van [appellant sub 1] te betrekken binnen de begrenzing van het bestemmingsplan. Hierbij is van belang dat in de regels van het bestemmingsplan is verankerd dat alleen onder bepaalde voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van de zogenoemde regeling "Ruimte voor Ruimte Plus", waaraan toepassing is gegeven bij de in het plan voorziene woningen. Hierbij is van belang dat voldoende oppervlakte aan bebouwing kan worden ingezet om in aanmerking te kunnen komen voor een bouwrecht. In het geval van [appellant sub 1] zou dit erin resulteren dat hij maar 0,2 woningen op zijn gronden zou kunnen ontwikkelen. Gelet hierop bestond voor [appellant sub 1] dus niet de mogelijkheid om met gebruikmaking van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus" woningen te ontwikkelen, aldus de raad.

7.3.    In paragraaf 4.2.1 van de plantoelichting wordt ingegaan op het principe van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus", waar in het voorliggende plan vanuit is gegaan. Daarin staat dat de stoppende tuinbouwbedrijven ruimte-voor-ruimte-woningen kunnen realiseren in het plangebied, in ruil voor het slopen van (glas)opstanden en het realiseren van ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Voor het toekennen van één bouwrecht op een woonkavel van maximaal 1.500 m2 is aangesloten bij de oude ruimte voor ruimte regeling uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Glastuinbouw". Het plan gaat echter uit van een verruiming van die regeling. Zo is bijvoorbeeld ook mogelijk om verschillende combinaties van de voorwaarden toe te passen. Bijvoorbeeld de sloop van 2.500 m2 glasopstand en 500 m2 andere bedrijfsopstallen ter verkrijging van een bouwrecht voor één woning. Verder is ook mogelijk om binnen het plangebied te schuiven met bouwrechten. De bouw van een nieuwe-ruimte-voor-ruimte-woning hoeft dan niet op de kavel plaats te vinden waar sloop of sanering plaatsvindt. Dit betekent dat eigenaren onderling (bouw)rechten kunnen uitwisselen. Wel geldt als uitgangspunt dat deze verruimde regeling uitsluitend kan worden toegepast binnen het plangebied.

7.4.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de gronden van [appellant sub 1] redelijkerwijs niet hoeven betrekken binnen de begrenzing van het bestemmingsplan. Hiervoor acht de Afdeling het ten eerste van belang dat niet is gebleken van een concreet initiatief waarmee de raad ten tijde van de vaststelling van het plan rekening diende te houden. Ook overigens bestond er geen dusdanige ruimtelijke samenhang tussen de gronden in het plangebied en de gronden van [appellant sub 1], dat de raad deze gronden redelijkerwijs niet buiten de begrenzing van het bestemmingsplan heeft kunnen laten. Hiertoe overweegt de Afdeling dat met het plan is beoogd om de transformatie van het plangebied vorm te geven door middel van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus", waarbij voormalige opstallen van glastuinbouwbedrijven en vollegrondtuinbouwbedrijven kunnen worden gesaneerd in ruil voor het verkrijgen van bouwrechten voor woningen. Op basis van de voorwaarden die hierop van toepassing zijn, en die ook zijn neergelegd in artikel 11.2.1 van de planregels, bestaat voor [appellant sub 1] niet de mogelijkheid om nieuwe woningen te ontwikkelen omdat de op zijn gronden aanwezige bebouwing hem maar een bouwrecht voor 0,2 woningen zou opleveren. Niet is gebleken dat [appellant sub 1] anderszins, door toepassing van de verruimde regeling "Ruimte voor Ruimte Plus" in aanmerking zou kunnen komen voor een of meerdere bouwrechten. Dit betekent overigens niet dat [appellant sub 1] in zijn algemeenheid niet meer in aanmerking zou kunnen komen om woningen te realiseren op zijn percelen aan de Paradijsweg. Met dit plan heeft de raad echter beoogd om te voorzien in de transformatie van het gebied van een agrarisch gebied met glastuinbouw, naar een gebied met meer ruimte voor natuur, water en wonen, met gebruikmaking van zijn Ruimte voor Ruimte-beleid. Dat de raad de wens van [appellant sub 1] om zelf ook woningen te willen ontwikkelen in deze context niet heeft willen inwilligen, acht de Afdeling niet onredelijk.

Het betoog slaagt niet.

7.5.    Over het betoog dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld omdat de verantwoordelijkheid voor de selectie van deelnemers aan het transformatieproject is neergelegd bij de Belangenvereniging, overweegt de Afdeling dat het plangebied blijkens de toelichting is aangewezen als transformatiegebied met als doel: "het beëindigen van de glastuinbouw en het ontwikkelen van groene - en blauwe doelen; het realiseren van een betere recreatieve ontsluiting en bereikbaarheid van de Langeraarse Plassen en kansen voor natuurontwikkeling". Verder volgt uit de toelichting dat het gemeentebestuur zich niet actief gaat inzetten om de transformatieopgave te realiseren, maar dat wordt ingezet op het faciliteren van initiatieven van particuliere grondeigenaars. De uitgangspunten van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus" maken het daarbij mogelijk dat tussen particuliere grondeigenaars uitruil van gronden kan plaatsvinden, zodat er meer flexibiliteit ontstaat bij het verwezenlijken van initiatieven. De Belangenvereniging is een coöperatie waarin een deel van de particuliere grondeigenaars in het plangebied zijn verenigd. Blijkens het uittreksel van het handelsregister van de KvK van de Belangenvereniging liggen haar activiteiten erin besloten om de belangen van de leden van de coöperatie te behartigen en te bevorderen en om toezicht te houden op de realisering en instandhouding van openbaar toegankelijke gebieden en natuur op de individuele percelen van de leden van de coöperatie. Met de oprichting van deze coöperatie is, zo begrijpt de Afdeling, beoogd om handen en voeten te geven aan de transformatieopgave, waarin door het bestemmingsplan is voorzien. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, ziet de Afdeling hierin echter geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de raad de selectie van participanten aan de transformatieopgave uit hand heeft gegeven en dat dit tot de conclusie zou moeten leiden dat het bestemmingsplan in zoverre in strijd met de daartoe vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld. Ook anderszins is het de Afdeling niet gebleken dat door de betrokkenheid van de Belangenvereniging, de raad het bestemmingsplan redelijkerwijs niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.

Het betoog slaagt niet.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]

Toepassing voorwaarden regeling Ruimte voor Ruimte

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is vastgesteld met de uitgangspunten van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus". In dit verband wijzen zij erop dat maar bij een deel van de glastuinbouwbedrijven sprake is van staking van de bedrijfsactiviteiten. Bij de andere bedrijven worden de bedrijfsactiviteiten verplaatst, zodat geen sprake is van compensatie, maar van een nieuwe woningbouwontwikkeling. Dit achten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in strijd met de principes van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus". Bij die regeling gaat het namelijk uitdrukkelijk om het verminderen van de belasting van bebouwing op de ruimte door glastuinbouw te verruilen voor kleinschaliger ruimtegebruik, namelijk woningbouw. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij de totstandkoming van het plan niet ruimtelijke maar financiële motieven leidend geweest.

8.1.    In paragraaf 4.2 van de plantoelichting wordt ingegaan op de uitgangspunten van de regeling "Ruimte voor Ruimte Plus" waaraan een initiatief moet voldoen om mee te kunnen doen aan het transformatieproject. Daaruit blijkt dat is aangesloten bij de oude provinciale ruimte voor ruimte regeling voor het toekennen van bouwrechten. Echter, zo staat op p. 33 van de plantoelichting, is deze ook van toepassing verklaard op bedrijfsverplaatsingen. Voor bedrijfsverplaatsingen gelden andere regels. Voor bedrijven die omwille van de continuïteit en de verbetering van de bedrijfsvoering hebben aangegeven te willen verplaatsen is maatwerk toegepast. Op basis van een met de provincie afgestemde rekenmethode (de onteigeningsmethode) is het aantal bouwkavels bepaald dat nodig is voor de bekostiging van de bedrijfsverplaatsing. Hierbij is het aantal bouwkavels dat ontstaat door de sloop van glasopstallen betrokken. Hoewel het om een verruiming gaat van de regeling Ruimte voor Ruimte, gaat de benadering wel uit van een duidelijke kwaliteitsimpuls, zo staat in de plantoelichting. Beoogd is om de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied te verbeteren en ook vast te leggen. Individuele belangen worden toegekend en vastgelegd, maar tegelijkertijd worden ook de te realiseren maatregelen en inrichting ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het gebied vastgelegd. Uiteindelijk is beoogd om een duidelijk evenwicht aan te brengen tussen de individuele belangen (in de vorm van bouwrechten) en het realiseren van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het openbaar belang.

Op pagina 34 van de plantoelichting is vervolgens uiteengezet welke kwaliteitsimpulsen er van het plan uitgaan. Zo worden er nieuwe natuurpercelen aangelegd, worden er bredere watergangen met natuurlijke oevers aangelegd en wordt er gestreefd naar de ontwikkeling van een waterrijk landschap, waarin de  waarin de cultuurhistorische onderlegger van de karakteristieke bovenlandverkaveling (lange sloten, smalle opstrekkende kavels, veel opgaande beplanting) herkenbaar aanwezig is, met lange doorzichten vanaf de Paradijsweg op de Langeraarse plassen en het dorp Langeraar. Blijkens de plantoelichting zorgt dit ervoor dat uiteindelijk 87.641 m2 aan glasopstanden worden gesaneerd, waarbij er drie glastuinbouwbedrijven uit het gebied worden verplaatst. De nieuwe inrichting voorziet in de realisatie van 101.605 m2 nieuwe natuur en 9.208 m2 nieuwe watergangen. Tegenover deze kwaliteitsverbetering staat de mogelijkheid om in totaal 41 nieuwe ruimte-voor-ruimte-woningen te realiseren. Ter borging van de verschillende ontwikkelkavels, met inbegrip van ruimte-voor-ruimte-woningen, zijn inrichtingsplannen opgesteld, welke zijn opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat deze gronden binnen één jaar na het gereed melden van de helft van de nieuwe te bouwen woningen dienen te zijn ingericht voor natuur en voor natuur in stand dienen te worden gehouden, overeenkomstig het bijbehorende inrichtingsplan.

8.2.    In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet redelijkerwijs heeft kunnen besluiten tot toepassing van de zogenoemde regeling Ruimte voor Ruimte Plus, waarbij voorwaarden zijn opgenomen in de regels van het plan ten einde te komen tot een kwalitatieve verbetering van het gebied. De Afdeling acht het aannemelijk dat met het stellen van deze voorwaarden een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het gebied kan worden bewerkstelligd, zodat de door de raad beoogde doelen daadwerkelijk kunnen worden bereikt. Dat een deel van de bedrijven haar bedrijfsactiviteiten naar elders, buiten het plangebied, verplaatst en dat in zoverre geen daadwerkelijke vermindering van het aantal vierkante meter agrarische opstallen wordt bereikt, is hiervoor niet bepalend, gezien de ruimtelijke doelstelling die de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan met het gebied aan de waterzijde van de Paradijsweg voor ogen heeft gehad. Blijkens de toelichting kan met de in het plan neergelegde transformatieopgave worden bewerkstelligd dat ruim 10 ha aan nieuwe natuur en ongeveer 1 ha aan nieuwe watergangen binnen het plangebied gerealiseerd kan worden. Dat deze opgave ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is bovendien planologisch verankerd in de artikelen 5.4 en 11.5.2 van de regels van het plan, waarin is bepaald dat de gronden ter plaatse van op de verbeelding als "overige zone" aangeduide gebieden binnen één jaar na het gereedkomen van de helft van de voorziene woningen dienen te zijn ingericht voor natuur en voor natuur in stand gehouden dienen te worden, conform het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen inrichtingsplan. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daarover naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling dan ook niet dat de met het bestemmingsplan te dienen doelen niet kunnen worden bereikt.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd dat met het plan voornamelijk financiële en geen ruimtelijke doelen worden gediend, wordt opgemerkt dat met het plan weliswaar fondsen kunnen worden gegenereerd waarmee de bedrijfsverplaatsingen kunnen worden bekostigd, maar dat dit niet tot gevolg heeft dat de door de raad beoogde kwalitatieve ruimtelijke verbetering binnen het plangebied niet kan worden bereikt. De Afdeling ziet in deze omstandigheid dan ook geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de raad het plan redelijkerwijs niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Overigens merkt de Afdeling op dat binnen het plangebied slechts drie bedrijven hebben aangegeven bedrijfsactiviteiten te willen verplaatsen terwijl het merendeel van de bedrijven (waarbij het om ongeveer 15 individuele grondeigenaars gaat) heeft aangegeven te willen stoppen met de bedrijfsactiviteiten. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor de conclusie dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

9.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onvoldoende is onderzocht of de toename van de verkeersintensiteit die het plan tot gevolg heeft kan worden afgewikkeld via het bestaande wegennet. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat onduidelijk is hoe de extra verkeersbewegingen die uitgaan van de in het plan voorziene ontwikkelingen zijn meegenomen bij het bepalen van de verkeersintensiteit.

¬- Gehanteerde verkeersintensiteiten

9.1.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen ten eerste dat niet duidelijk is hoe de gehanteerde verkeersintensiteiten zijn bepaald. Volgens hen leidt het plan tot een grotere verkeerstoename dan waarvan is uitgegaan in het Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van Alcedo van 9 juni 2020 (hierna: het akoestisch onderzoek), dat aan het plan ten grondslag is gelegd. Volgens hen kan niet zonder meer van de gehanteerde intensiteiten van 1.139 en 1.442 motorvoertuigbewegingen per etmaal worden uitgegaan op de Paradijsweg omdat volgens hen de verkeersgeneratie van de bedrijvigheid gevestigd aan de Goudsmid buiten beschouwing is gelaten. Bovendien kan het vrachtverkeer dat van en naar de ter plaatse gevestigde bedrijven rijdt in conflict komen met het verkeer op de Paradijsweg. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat geen rekening is gehouden met de verkeersgeneratie als gevolg van de in het plan voorziene recreatieve voorzieningen.

9.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij de toename van de verkeersintensiteit op de Paradijsweg heeft beoordeeld, maar dat deze volgens hem niet dusdanig is dat ter plaatse geen sprake is van een aanvaardbare verkeersituatie. In dit verband wijst hij erop dat de nieuwe woningen waarin het plan voorziet op grond van CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" in totaal ongeveer 287 motorvoertuigbewegingen per etmaal zullen genereren. Dit levert in de nieuwe situatie verkeersintensiteiten van 1.442 (Paradijsweg-Noord) en 1.139 (Paradijsweg-Zuid¬) bewegingen per etmaal op. Volgens de raad heeft de Paradijsweg echter een capaciteit van 3.000 verkeersbewegingen per etmaal, zodat de verkeerstoename goed kan worden afgewikkeld. Bij de bepaling van de verkeersgeneratie is bovendien nog geen rekening gehouden met het wegvallen van de verkeersbewegingen van de agrarische (glastuinbouw)bedrijven die zullen verdwijnen als gevolg van de transformatie die het plan mogelijk maakt.

9.3.    Uit paragraaf 3.1 van het akoestisch onderzoek volgt dat de gebruikte verkeersintensiteiten voor prognosejaar 2030 zijn aangeleverd door de gemeente. Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van de ontwikkeling van 41 nieuwe woningen. Deze ontwikkeling zal op de omliggende wegen voor een verkeerstoename zorgen. Als uitgangspunt is gehanteerd dat de etmaalintensiteiten zullen toenemen met gemiddeld 7 voertuigbewegingen per woning per etmaal, hetgeen resulteert in totaal 287 lichte voertuigbewegingen per etmaal. Daarentegen zullen een aantal bedrijven en de daarbij behorende verkeersbewegingen verdwijnen. Het verhogen van de autonome verkeersintensiteiten voor peiljaar 2030 met 287 voertuigbewegingen is daarom een worst-case scenario. De verhoging is toegepast op de Paradijsweg, de Ringdijk/Hertog van Beijerinkstraat en het Kerkepad. Dit is ook weergegeven in figuur 2 en 3 in het akoestisch onderzoek. Verder wordt verwezen naar bijlage 2 bij het akoestisch onderzoek, waar de invoergegevens van het toegepaste rekenmodel zijn opgenomen.

9.4.    In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor de conclusie dat in het kader van het akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste, niet representatieve verkeersintensiteiten. Uit dat onderzoek volgt dat rekening is gehouden met de autonome verkeersgeneratie in 2030 op een aantal wegen, waaronder de Paradijsweg, de Ringdijk en de Hertog van Beijerinkstraat. In de enkele omstandigheid dat de Goudsmid, die aan de westkant wordt ontsloten via de Paradijsweg en aan de oostkant via de Hertog van Beijerinkstraat, niet wordt vermeld in het onderzoek ziet de Afdeling geen aanknopingspunt dat de verkeersgeneratie van deze weg niet zou zijn meegenomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de autonome verkeersgeneratie van de omliggende wegen wel is meegenomen. Het ligt daarom niet in de rede te verwachten dat de verkeersintensiteit van de Goudsmid niet zou zijn betrokken bij de autonome verkeersgeneratie. Hierbij wordt aangetekend dat de raad heeft aangegeven dat er voor vrachtverkeer komend vanaf de Goudsmit een verbod geldt om rechtsaf de Paradijsweg op te rijden (behoudens bestemmingsverkeer), zodat conflictsituaties tussen lichte personenauto’s en vrachtverkeer veel minder vaak zullen voorkomen.

Ook in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over de verkeersaantrekkende werking van de in het plan voorziene recreatieve voorzieningen, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de conclusie dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste, niet representatieve verkeersintensiteiten. In het plan worden namelijk geen nieuwe recreatievoorzieningen mogelijk gemaakt. Weliswaar kent het plan aan enkele percelen de bestemming "Recreatie" toe, maar dit betreft alleen een aantal percelen die op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Glastuinbouw" ook al de bestemming "Recreatie" kenden.

Niet valt in te zien dat daarom ten onrechte geen rekening is gehouden met een toename van de verkeersgeneratie ten opzichte van de autonome situatie.

Het betoog slaagt niet.

- Verkeersafwikkeling Paradijsweg

9.5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat de Paradijsweg ongeschikt is om de toename van de verkeersgeneratie te verwerken. In dit verband wijzen zij erop dat de Paradijsweg een zeer smalle weg is, waar een 60 km/u-regime geldt, en dat deze weg op dit moment al onvoldoende capaciteit heeft voor het daarvan gebruikmakende verkeer. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voldoet deze weg niet aan de richtlijnen die binnen de gemeente worden gehanteerd voor gebiedsontsluitingswegen met weinig verkeer. Zo is deze weg op sommige plekken slechts 3 m breed. Dit is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onvoldoende om het toekomstige verkeer op een goede en veilige manier af te wikkelen.

9.6.    De raad heeft ter onderbouwing van het standpunt dat het plan verkeerskundig aanvaardbaar is twee memo’s overlegd van een bij de gemeente werkzame verkeersdeskundige, gedateerd van 14 september 2021 en 27 oktober 2022. Daarin wordt onder meer uiteen gezet dat de Paradijsweg moet worden gecategoriseerd als een erftoegangsweg type 1, waarvoor doorgaans een maximum verkeerscapaciteit van 6.000 motorvoertuigbewegingen pet etmaal wordt aangehouden. De capaciteit van de Paradijsweg ligt echter lager vanwege het ontbreken van een aantal faciliteiten. Zo is er geen vrijliggend fietspad en moeten voetgangers gebruik maken van de rijbaan. Op de meeste plekken is de weg echter breder dan 4,5 m, zodat bij benadering een maximale verkeersintensiteit van 3.000 verkeersbewegingen per etmaal realistisch wordt geacht. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat het aandeel vrachtverkeer op de weg zeer beperkt is door het verbod voor vrachtwagens om gebruik te maken van de Paradijsweg (uitgezonderd bestemmingsverkeer).

9.7.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de verkeersintensiteit op de Paradijsweg als gevolg van de in het plan voorziene woningbouw niet zodanig is dat ter plaatse niet langer sprake is van een aanvaardbare verkeerssituatie. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plan een toename van  ongeveer 287 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal tot gevolg heeft, hetgeen in de nieuwe situatie in 2030 leidt tot maximale verkeersintensiteiten van 1.139 en 1.442 op de Paradijsweg. De Afdeling acht het gezien de uiteenzetting die is gegeven in de verkeerskundige memo’s van 14 september 2021 en 27 oktober 2022, aannemelijk dat de Paradijsweg deze verkeersintensiteiten goed kan verwerken. De enkele omstandigheid dat die weg op enkele punten smaller is dan 4,5 m als gevolg van plaatselijke omstandigheden, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat geen sprake meer kan zijn van een aanvaardbare verkeersafwikkeling. Hierbij betrekt de Afdeling dat er ingevolge de richtlijnen van het CROW een onderscheid moet worden gemaakt tussen erftoegangswegen van type 1 en 2, waarvoor als richtlijn een breedte van de rijloper van 4,5 m respectievelijk 3,5 m wordt aangehouden, en dat de Paradijsweg qua kenmerken van de weg tussen deze twee wegtypen invalt. Deze weg bezit niet alle eigenschappen die behoren bij een erfontsluitingsweg type 1, maar heeft gemiddeld wel een bredere rijloper dan de rijloper die wordt aangehouden voor erfontsluitingswegen van het type 2 (3,5 m). Aangezien op de Paradijsweg in de toekomstige situatie ook de capaciteit van 1.500 motorvoertuigbewegingen die wordt aangehouden voor een erfontsluitingsweg type 2 niet wordt overschreden, acht de Afdeling het aannemelijk dat de verkeersgeneratie die uitgaat van de in het plan voorziene woningen, kan worden afgewikkeld via de Paradijsweg. De raad heeft zich in zoverre dan ook op het standpunt mogen stellen dat het plan geen onaanvaardbare verslechtering van de verkeersafwikkeling op de Paradijsweg tot gevolg heeft.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

10.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat nu de verkeerstoename van het plan niet goed in beeld is gebracht, ook niet kan worden vastgesteld wat de toename van de geluidbelasting hiervan is. Hierbij tekent [appellant sub 2] aan dat hij in de bestaande situatie al geluidsoverlast heeft van het tegenover zijn woning gelegen gezoneerde industrieterrein. Ook is er veel geluidoverlast op de brug, met name als gevolg van vrachtverkeer komend vanaf de Goudsmid. Daarnaast is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de gecumuleerde geluidbelasting niet onderzocht.

10.1.  Gelet op hetgeen hiervoor onder 9.4 is overwogen ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste, niet representatieve verkeersgegevens.

10.2.  Over het betoog dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gecumuleerde geluidbelasting overweegt de Afdeling als volgt.

In paragraaf 5.3.2 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de akoestische situatie als gevolg van wegverkeerslawaai. Daaruit volgt dat er twee situaties zijn doorgerekend;

de autonome situatie in 2030 zonder nieuwe woningen en de toekomstige situatie in 2030 met nieuwe woningen. Ter plaatse van de bestaande woningen is er in de autonome situatie sprake van een geluidbelasting van ten hoogste 56 dB, inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder als gevolg van wegverkeer. Dit betreft de geluidbelasting afkomstig van de Ringdijk/Hertog van Beijerenstraat. De maximale gecumuleerde belasting betreft in deze situatie 61 dB. In de toekomstige situatie, waarin de verkeersbewegingen van de in het plan voorziene woningen zijn meegenomen, bedraagt de maximale geluidbelasting bij de bestaande woningen ten hoogste 57 dB, waarbij ter hoogte van de Paradijsweg een toename van 2,3 dB is berekend. De gecumuleerde geluidbelasting neemt in deze situatie toe tot 62 dB. Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat in de toekomstige situatie wat geluidhinder betreft (worst case) geen sprake is van een onaanvaardbare situatie. Daarbij wordt opgemerkt dat het daadwerkelijke verkeerslawaai in de toekomstige situatie waarschijnlijk lager zal uitvallen omdat geen rekening is gehouden met het wegvallen van (vracht)verkeer als gevolg van het verdwijnen van verschillende glastuinbouwbedrijven binnen het plangebied.

10.3.  Naar het oordeel van de Afdeling bestaat er gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor de conclusie dat de cumulatieve geluidhinder in het kader van het akoestisch onderzoek buiten beschouwing is gebleven. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd dat ten onrechte de invloed van industrielawaai buiten beschouwing is gebleven, overweegt de Afdeling dat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bestaan. Uit paragraaf 2.2 van het akoestisch onderzoek volgt namelijk dat de totale geluidbelasting vanwege alle geluidsbronnen volgens de Wet geluidhinder is onderzocht. Gelet hierop bestaat dus ook in zoverre geen aanknopingspunt voor de conclusie dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste, niet representatieve uitgangspunten.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 2]

Woon- en leefklimaat

11.     [appellant sub 2] betoogt dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast als gevolg van de nabij zijn woning voorziene woningbouw. In dit verband wijst hij erop dat aan de westkant van zijn woning 11 nieuwe woningen, en aan de oostkant 17 nieuwe woningen zijn voorzien, waar in de bestaande situatie geen bebouwing aanwezig is. Dit heeft een dusdanige inperking van zijn uitzicht en privacy tot gevolg dat de raad het plan op dit punt redelijkerwijs niet heeft kunnen vaststellen, aldus [appellant sub 2]. Volgens hem is het goed mogelijk om de woningen te realiseren op de percelen waar de glastuinbouw wordt gesaneerd. Dat het ter plaatse niet mogelijk zou zijn om nieuwe woningen te realiseren omdat deze gronden deel uitmaken van het beperkingengebied rondom Schiphol, wordt door hem niet gevolgd omdat de mogelijkheid bestaat om van het verbod om binnen dit gebied te bouwen af te wijken. Volgens [appellant sub 2] had de raad gelet op de gevolgen die de geplande woningbouw heeft voor zijn woon- en leefklimaat, dan ook moeten onderzoeken of het mogelijk is om de woningbouw binnen het beperkingengebied van Schiphol te realiseren.

11.1.  Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied" kende de gronden in de directe nabijheid van de woning van [appellant sub 2] onder meer de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw".

Ingevolge artikel 5.1 van de regels van dat bestemmingsplan waren deze gronden bestemd voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf en de uitoefening van een vollegronds tuinbouwbedrijf.

Ingevolge artikel 5.2.2 van de regels dat bestemmingsplan konden deze gronden worden bebouwd met kassen, met dien verstande dat ten minste 25 m moest worden aangehouden tot woningen van derden en ten minste 20 m moest worden aangehouden tot de as van de openbare weg. Voor kassen gold een maximaal toegestane goothoogte van 4 m, en een maximaal toegestane bouwhoogte van 6 m. Ook konden er andere bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd, met dien verstande dat 20 m moest worden aangehouden tot de as van de openbare weg. Voor dergelijke bouwwerken gold een goothoogte van maximaal 6 m, en een bouwhoogte van 10 m.

11.2.  Als gevolg van het nu vastgestelde bestemmingsplan zijn aan de gronden ten westen en ten oosten van het perceel van [appellant sub 2] de bestemmingen "Wonen", "Wonen - Ruimte voor Ruimte Plus" en "Natuur - Extensief recreatief medegebruik" toegekend. Als gevolg hiervan wordt op korte afstand van de woning van [appellant sub 2] woningbouw mogelijk.

Vastgesteld moet worden dat de kortste afstand tussen de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw en de woning van [appellant sub 2] in de toekomstige situatie zo’n 40 m bedraagt. Ingevolge artikel 11.2.3 van de regels van het thans vastgestelde bestemmingsplan mag per bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen - Ruimte voor Ruimte Plus" één vrijstaande woning worden gerealiseerd. Dit heeft tot gevolg dat er ten westen van de woning van [appellant sub 2] 11 woningen kunnen komen en ten oosten van zijn woning 14 woningen. Deze woningen hebben een ten hoogste toegestane inhoud van 750 m3 en de goot- en de bouwhoogte mogen niet meer dan 6 m, respectievelijk 10 m bedragen.

11.3.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de ruimtelijke gevolgen van de in het plan voorziene woningbouw nabij de woning van [appellant sub 2] niet zodanig hoeven achten dat hij het plan op dit punt niet heeft mogen vaststellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de kortste afstand tussen de in het plan voorziene ruimte-voor-ruimte-woningen tot de woning van [appellant sub 2] ongeveer 40 m bedraagt, terwijl in de bestaande situatie op kortere afstand van zijn woning al agrarische (glas)opstallen gebouwd kunnen worden op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Verder overweegt de Afdeling dat het hier zoals gezegd om ruimte-voor-ruimte-woningen gaat, die gebouwd mogen worden in ruil voor de sanering van bestaande glasopstallen in het plangebied, waarmee de raad heeft beoogd om het gebied een duidelijke ruimtelijke kwalitatieve impuls te geven. Dit leidt er nabij de woning van [appellant sub 2] toe dat ongeveer 1 ha aan bestaande glasopstallen zal worden gesaneerd. Daar komt bij dat tussen de ten westen van de woning van [appellant sub 2] geprojecteerde woningen en zijn woningen een groene zone is geprojecteerd, waaraan ingevolge het voorliggende plan de bestemming "Natuur - Extensief recreatief medegebruik" is toegekend. Ingevolge het bepaalde in artikel 5.4.2 van de planregels dienen deze gronden binnen één jaar na het gereed melden van de helft van de nieuw te bouwen woningen te zijn ingericht voor natuur en voor natuur in stand te worden gehouden overeenkomstig het inrichtingsplan. Onder deze omstandigheden heeft de raad de gevolgen voor het uitzicht en de privacy van [appellant sub 2] naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig hoeven achten dat  het plan daarmee in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat de gronden ten westen van de woning van [appellant sub 2] voorheen nog niet waren bebouwd, doet hier niet aan af. Het is immers vaste rechtspraak van de Afdeling dat er geen blijvend recht bestaat op het behoud van vrij uitzicht.

Het betoog slaagt niet.

11.4.  Over de door [appellant sub 2] voorgestelde alternatieve locatie voor de nabij zijn woning geprojecteerde woningen, overweegt de Afdeling dat dit alternatief door de raad is beschouwd, maar dat hier volgens de raad aanmerkelijk meer nadelen aan kleven dan aan de locatie van de woningen nabij de woning van [appellant sub 2]. De door [appellant sub 2] voorgestelde locatie ligt namelijk binnen het beperkingengebied van Schiphol, het zogenoemde LIB-4 gebied, waarbinnen strenge beperkingen gelden ten aanzien van nieuwe woningbouw vanwege geluidhinder in verband met de nabije ligging van de start- en landingsbanen van Schiphol. De raad heeft toegelicht dat het in dit geval binnen de daarvoor geldende voorwaarden niet zonder meer mogelijk is om binnen het beperkingengebied nieuwe woningen te realiseren. Daargelaten de kans dat de hiervoor benodigde verklaring van geen bezwaar, die ingevolge artikel 2.2.1e, vijfde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, gelezen in samenhang met artikel 8.9, derde lid, van de Wet luchtvaart kan worden verleend door de minister, niet zal worden verleend, acht de raad het ook zelf niet wenselijk - vanwege de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de nieuw te bouwen woningen - om ter plaatse nieuwe woningbouw mogelijk te maken. De raad heeft in dit verband ook gewezen op zijn eigen beleid dat is neergelegd in de Beleidsregel wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol, die door hem bij besluit van 26 mei 2017 is vastgesteld. Hieruit volgt dat alleen onder exceptionele gevallen wordt meegewerkt aan nieuwe woningen binnen de zogenoemde LIB 4-contour. Omdat er in dit geval een geschikte locatie is buiten het beperkingengebied waar de woningen kunnen komen, heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat van een dergelijke exceptionele omstandigheid in dit geval geen sprake is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het door [appellant sub 2] aangedragen alternatief dan ook kunnen afwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Weidevogelgebieden

12.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot een verslechtering van het leefgebied van beschermde vogelsoorten. Volgens hem moet het plangebied wordt aangemerkt als open weidegebied dat fungeert als een belangrijk foerageergebied voor trekvogels. Dit gebied is in de provinciale verordening ook aangewezen als "ecologische verbinding". Hier is bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening mee gehouden. In dit verband is door [appellant sub 2] ook gewezen op het rapport "Ecologische contra-expertise onderzoek bescherming natuurwaarden Bestemmingsplan Paradijsweg in Ter Aar" van EcoNatura van 1 juli 2021 (hierna: de contra-expertise).

12.1.  In paragraaf 5.10 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen die het plan heeft voor de in de omgeving aanwezige flora en fauna. Hieruit komt naar voren dat het plangebied niet wordt aangeduid als belangrijk weidevogelgebied. Daarnaast behoort het plangebied ook niet tot de bestaande en nieuwe natuur als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en maakt het ook geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Wel ligt er op het noordelijk deel van de kavels binnen het plangebied een ‘ecologische verbindingszone’ die deel uitmaakt van het NNN. Hierover vermeldt de plantoelichting dat het daarbij gaat om de ecologische verbindingszone die ten zuiden van de Langeraarse Plassen ligt. Deze verbindingszone maakt deel uit van het NNN, zodat daarop de Omgevingsverordening van toepassing is. Daarin is aangegeven dat een bestemmingsplan geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. In dit kader wordt opgemerkt dat de verbindingszone ongeveer 20 m breed is en willekeurig over de percelen zuidelijk van de Langeraarse Plassen loopt, onder andere door bestaande (glastuinbouw) kassen heen. Hoewel daarmee duidelijk is dat deze zone nu nog niet aanwezig is, zal daaraan met de beoogde transformatie wel invulling aan gegeven worden door onder andere een natuurbestemming voor delen van de percelen binnen het plangebied op te nemen.

Aan het bestemmingsplan is verder de "Quickscan, Rapportage ecologische quickscan Paradijsweg Ter Aar" van Habitus van 22 augustus 2018 (hierna: de quickscan), ten grondslag gelegd. Hierin is beoordeeld wat de effecten van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen aan de Paradijsweg zijn op de natuur. Uit de quickscan komt naar voren dat zich, gezien de afstand van ongeveer 350 m tot het plangebied, geen effecten zullen voordoen binnen belangrijk weidevogelgebied.

12.2.  In hetgeen [appellant sub 2] daarover heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het plan voor in het plangebied voorkomende flora en fauna onvoldoende heeft onderzocht. Uit de quickscan die aan het plan ten grondslag is gelegd komt naar voren dat het plangebied niet is aangewezen als belangrijk weidevogelgebied en dat het gezien de afstand van ongeveer 350 m tot wel als zodanig aangewezen gronden niet aannemelijk is dat zich daar negatieve effecten zullen voordoen als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Voor zover door [appellant sub 2] is betoogd dat ook buiten de aangewezen gebieden sprake is van weidegebied dat fungeert als foerageergebied voor trekvogels en dat daarom dient te worden beschermd, overweegt de Afdeling dat het aangevoerde hiervoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. Dit volgt ook niet uit de contra-expertise die door [appellant sub 2] is overgelegd. In dat rapport wordt namelijk geconcludeerd dat geen sprake is van een externe werking van de in het plan voorziene ontwikkelingen met een significant negatieve uitwerking op vogelpopulaties in de regio, of op de instandhoudingsdoelstellingen van de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Ook vervult het plangebied blijkens dat rapport geen essentiële habitatfuncties voor vogelsoorten die in de omgeving broeden.

Over de gevolgen van het plan voor de als "ecologische verbinding" aangemerkte gebieden staat in de plantoelichting dat het hierbij veelal om gronden gaat waar in de bestaande situatie nog bebouwing is. Met het plan is aan deze gronden deels de bestemming "Natuur - Extensief recreatie medegebruik" toegekend, zodat deze gronden in de toekomstige situatie, na afronding van de gebiedstransformatie, een daadwerkelijke functie als ecologische verbindingszone kunnen vervullen. Ook in zoverre ziet de Afdeling dan ook geen grond voor de conclusie dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het plan voor de in het plangebied voorkomende flora en fauna.

Het betoog slaagt niet.

Relativiteitsvereiste

13.     Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit en niet uitdrukkelijk op de toepassing van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel aan vernietiging van het besluit in de weg staat.

Conclusie

14.     De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sommer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

901

BIJLAGE

De planregels van het bestemmingsplan "Paradijsweg Westzijde - Fase 1"

Artikel 5.1 luidt:

"De voor 'Natuur - Extensief recreatief medegebruik' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de ontwikkeling en instandhouding van natuur en groen, ter plaatse van de aanduidingen:

[…]

uitsluitend op de wijze zoals nader beschreven in het bij de desbetreffende aanduiding behorende inrichtingsplan, opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, en met inachtneming van de voorwaardelijke verplichting in 5.4.2 van deze regels;

b. de ontwikkeling en instandhouding van een recreatief wandelpad ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - wandelpad';

c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, greppels, watergangen, oppervlaktewaterberging, bruggen en duikers;

[…]"

Artikel 5.4.1 luidt:

"Als gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden en bouwwerken:

[…]

b. de inrichting van de gronden in strijd met het desbetreffende in 5.1, onder a, genoemde inrichtingsplan;

c. waarbij niet tijdig is voldaan aan de voorwaardelijke verplichting in 5.4.2."

Artikel 5.4.2 luidt:

"Ter plaatse van de desbetreffende aanduiding in artikel 5.1, onder a, van deze regels, dienen de gronden binnen één jaar na het gereed melden (overeenkomstig artikel 1.25 van het Bouwbesluit) van de helft van de nieuw te bouwen woningen, te zijn ingericht voor natuur en voor natuur in stand te worden gehouden, overeenkomstig het bijbehorende inrichtingsplan zoals beschreven in artikel 5.1."

Artikel 11.1 luidt:

"De voor ‘Wonen - Ruimte voor Ruimte Plus’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de bouw van ruimte-voor-ruimte-plus-woningen en het gebruik daarvan voor wonen ter plaatse van de aanduidingen:

[…]

uitsluitend op de wijze zoals nader beschreven in het bij deze aanduidingen behorende inrichtingsplan, opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, en met inachtneming van de voorwaardelijke verplichtingen zoals opgenomen in 11.2.1 en 11.5.1 van deze regels;"

Artikel 11.2.1 luidt:

"Een omgevingsvergunning voor bouwen zoals bedoeld in artikel 11.1, onder a, van deze regels kan alleen worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. voldoende bouwrechten zijn verkregen met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1. sloop van tenminste 1.000 m² bedrijfsgebouwen in het plangebied = bouwrecht 1 woning, en/of;

2. sloop van tenminste 5.000 m² kassen in het plangebied = bouwrecht 1 woning, en/of;

3. beëindiging/sanering van tenminste 22.500 m² meerjarige teelt in het plangebied = bouwrecht 1 woning, en/of;

4. omzetting en inrichting van tenminste 50.000 m² grond naar natuur in het plangebied = bouwrecht 1 woning;

b. waarbij bouwrechten ook kunnen worden verkregen door het combineren van sloopverplichtingen en/of beëindigings- of omzettingsverplichtingen, zoals beschreven in de berekening bouwrecht, in het Kader voor bouwrecht in Bijlage 4 van deze regels;

c. voorafgaand aan de vergunningverlening eerst de kassen/bedrijfsgebouwen worden gesloopt en/of de meerjarige teelt wordt beëindigd/gesaneerd;

d. voor zover extra bouwrechten zijn verkregen op basis van de verplaatsing van een bedrijf naar een locatie buiten het plangebied, voorafgaand aan de vergunningverlening eerst voldoende zeker moet zijn gesteld dat de verplaatsing van het desbetreffende bedrijf ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd;

e. de oppervlakte van het perceel waarop de bouwrechten worden ingezet niet meer dan 1.500 m² bedraagt;

[…]"

Artikel 11.5.1 luidt:

"Als gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen:|

a. de inrichting van gronden in strijd met het desbetreffende in 11.1, onder a, genoemde inrichtingsplan;

b. waarbij niet tijdig is voldaan aan de voorwaardelijke verplichting in 11.5.2."

Artikel 11.5.2 luidt:

"Ter plaatse van de desbetreffende aanduiding in artikel 11.1, onder a, van deze regels, dienen de gronden binnen één jaar na het gereed melden (overeenkomstig artikel 1.25 van het Bouwbesluit) van de helft van de nieuw te bouwen woningen, te zijn ingericht voor natuur en voor natuur in stand te worden gehouden, overeenkomstig het bijbehorende inrichtingsplan zoals beschreven in artikel 11.1."