Uitspraak 202202580/1/A2


Volledige tekst

202202580/1/A2.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 31 maart 2022 in zaak nr. 21/2623 en 21/3104 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen.

Procesverloop

Bij besluiten van 24 februari 2021 heeft het Instituut aan [appellant A] en [appellant B] ieder een schadevergoeding van € 16.279,22, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor waardedaling van hun woning toegekend.

Bij besluit van 9 augustus 2021 heeft het Instituut het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het Instituut heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2022, waar het Instituut, vertegenwoordigd door mr. T.W. Franssen en mr. M.J.W. Timmer, advocaten te Den Haag, en mr. R.L. Straathof, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A] en [appellant B] zijn volgens de openbare registers van de Basisregistratie Kadaster sinds 4 januari 2008 ieder voor 50% eigenaar van de woning aan de [locatie].

2.       Het Instituut heeft op 15 januari 2021 de aanvragen om vergoeding van waardedaling van de woning ontvangen.

3.       Het Instituut heeft de toegekende vergoedingen berekend over de waarde van de woning op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-waarde) op de peildatum 1 januari 2019. De WOZ-waarde bedroeg € 411.000,-.

Voorgeschiedenis

4.       Bij besluit van 28 februari 2019 is de WOZ-waarde van de woning van [appellant A] en [appellant B] op de peildatum 1 januari 2018 gesteld op € 496.000,-. [appellant A] en [appellant B] hebben hiertegen bezwaar gemaakt.

5.       Bij besluit van 19 november 2019 is het bezwaar gegrond verklaard en is de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2018 verlaagd naar € 395.000,-. De aanleiding hiervoor was de aanwezigheid van asbest in het dak van de woning.

6.       [appellant A] en [appellant B] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de WOZ-waarde (€ 411.000,-) per 1 januari 2019.

Geschil in hoger beroep

7.       Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het Instituut voor de berekening van de waardedaling uit moest gaan van de WOZ-waarde van € 496.000,- in plaats van € 411.000,-.

Tijdelijke wet Groningen

8.       Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen in werking getreden en het Besluit Mijnbouwschade Groningen ingetrokken (Stb. 2020, 184). Met deze wet is de publiekrechtelijke afhandeling van aanvragen om vergoeding van schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg wettelijk geregeld.

9.       Met ingang van 1 juli 2020 is het Instituut opgericht en als zelfstandig bestuursorgaan belast met de afhandeling van aanvragen om schadevergoeding. Het Instituut neemt daarmee de taak van de Tijdelijke Commissie over, die deze taak, in afwachting van een definitieve wettelijke regeling, vervulde op basis van een beleidsregeling, het Besluit Mijnbouwschade Groningen en het daarbij behorende Protocol houdende regels over de afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld . Anders dan de Tijdelijke Commissie op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen, kan het Instituut niet alleen beslissen op aanvragen om vergoeding van fysieke schade aan gebouwen en werken en van materiële schade die het gevolg is van deze fysieke schade, maar ook op aanvragen om vergoeding van andere vormen van schade, waaronder immateriële schade en waardedaling als gevolg van ligging in het aardbevingsgebied. Het Instituut past daarbij de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht overeenkomstig toe.

10.     Het Instituut is vormgegeven als een zelfstandig bestuursorgaan om te voorzien in de behoefte aan onafhankelijke schadeafhandeling op grond van specifieke deskundigheid.

Regeling waardedaling

11.     De regeling voor de begroting van waardedaling van woningen (hierna: de Regeling) is neergelegd in de Procedure en werkwijze van het Instituut (art. 3.2-3.5).

12.     Het Instituut kent op aanvraag vergoedingen toe voor waardedaling van woningen als gevolg van aardbevingen en het risico daarop. In de Regeling is neergelegd dat het Instituut de ontstane waardedaling in het aardbevingsgebied aan de hand van de methode van Atlas voor gemeenten (tegenwoordig Atlas Research; verder: Atlas) begroot. Het Instituut volgt daarbij de adviezen van de onafhankelijke Adviescommissie Waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen (hierna: de adviescommissie). Deze adviescommissie bestaat uit mr. A. Hammerstein, prof. dr. J. Rouwendal en prof. dr. P.J. Boelhouwer.

13.     Het Instituut stelt zich onder verwijzing naar de adviezen van de adviescommissie op het standpunt dat de methode van Atlas een redelijke en aanvaardbare methode is om de waardedaling vast te stellen. Volgens het Instituut is van doorslaggevend belang dat de waardedaling van de woningen door bodembeweging in het risicogebied voldoende stabiel is. Een veelvoorkomende schade vergt een snelle afwikkeling volgens uniforme maatstaven. Het is in het belang van benadeelden dat de schade die al is opgetreden binnen afzienbare tijd wordt vergoed, ook los van de daadwerkelijke verkoop van een woning. Uit de methode van Atlas volgt dat de begroting van waardevermindering als gevolg van het aardbevingsrisico mogelijk is en dat die factor kan worden geïsoleerd in de berekening van de waardedaling. Ook volgt uit deze methode dat dit doelmatig kan gebeuren. Dit is noodzakelijk, omdat het om grote aantallen aanvragen om vergoeding van waardedaling en daarop te nemen besluiten gaat. Eind december 2022 waren er in totaal al 108.179 aanvragen ingediend, waarvan er 107.111 aanvragen door het Instituut zijn afgehandeld (zie de website schadedoormijnbouw.nl).

De inhoud van de Regeling

14.     De Afdeling verwijst voor de beschrijving van de inhoud van de Regeling op hoofdlijnen naar haar uitspraak van 9 november 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:3218), r.o. 11-16.

15.     Het Instituut begroot de waardedaling in het risicogebied in de periode 16 augustus 2012 tot 1 januari 2019 enerzijds op basis van het imago-effect van 2,29% plus een zekerheidstoeslag van 0,43%. Dit wordt eenmalig uitgekeerd aan degene(n) die op 16 augustus 2012 eigenaar is/zijn van de woning. Daarnaast berekent het Instituut de waardedaling aan de hand van het aantal bevingen boven de 2,9 mm/s die in een (zespositie) postcodegebied hebben plaatsgevonden. Per beving wordt een percentage toegekend van 0,82% die met een zekerheidstoeslag van 0,10% wordt verhoogd.

16.     Het Instituut heeft op advies van de adviescommissie gekozen voor 1 januari 2019 als vaste peildatum voor de bepaling van de waardedaling. Het gebruik van een vaste datum past goed binnen een modelmatige benadering van waardedaling. Dit zorgt voor rechtsgelijkheid, neemt zorgen over het ‘juiste’ moment van het indienen van een aanvraag weg en vereenvoudigt de uitvoering van de vergoeding van waardedaling. Het Instituut berekent de omvang van waardedaling aan de hand van de WOZ-waarde op 1 januari 2019. Voor een woning die door de benadeelde tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019 is verkocht, is de peildatum steeds de datum van de notariële levering van de woning door de benadeelde aan zijn koper.

Uitspraak van de rechtbank

17.     De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de WOZ-waarde als woningwaarde voor de begroting van waardedaling redelijk en aanvaardbaar is.

18.     De rechtbank kan [appellant A] en [appellant B] niet kan volgen in hun stelling dat uit moet worden gegaan van de WOZ-waarde zoals deze was vastgesteld op de reële datum 1 januari 2019, voorafgaande aan het door hen gemaakte en gehonoreerde bezwaar daartegen. Het Instituut is conform artikel 3.4 van de Regeling uitgegaan van de WOZ-waarde, zoals die is vastgesteld voor de (waarde)peildatum 1 januari 2019.

19.     Verder is de rechtbank van oordeel dat [appellant A] en [appellant B] geen bijzondere omstandigheden naar voren hebben gebracht die maken dat de toepassing van de Regeling op dit punt tot onevenredige gevolgen leidt.

Betoog in hoger beroep

20.     [appellant A] en [appellant B] betogen in hoger beroep dat het Instituut hen heeft benadeeld door uit te gaan van een te lage WOZ-waarde. Zij stellen dat het Instituut moet uitgaan van de WOZ-waarde van de woning van € 496.000,-zoals die bij besluit van 28 februari 2019 op 1 januari 2019 was bepaald. Dit representeert de waarde van de woning zonder asbest in het dak.

Beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling

21.     De Afdeling is van oordeel dat het redelijk en doelmatig is dat het Instituut bij de modelmatige berekening van waardedaling uitgaat van de WOZ-waarde per 1 januari 2019 (de waarde-peildatum). De WOZ-waarde is een objectief en makkelijk bepaalbaar gegeven. Op het moment van inwerkingtreding van de Regeling was de WOZ-waarde per 1 januari 2019 de meest actuele benadering van de (markt)waarde van een niet-verkochte woning. Door de adviescommissie is vastgesteld dat de WOZ-waarde in het aardbevingsgebied niet structureel lager is dan de verkoopprijs van woningen in het gebied. Ook is het hanteren van dezelfde datum in het belang van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid. Gelet op het grote aantal aanvragen liggen individuele taxaties en/of variabele peildata niet in de rede en zou dit leiden tot een onuitvoerbare waardedalingsregeling en ook niet bij voorbaat een betrouwbaarder indicatie van de waarde van een woning tot gevolg hebben.

22.     De Afdeling stelt vast dat het Instituut de Regeling juist heeft toegepast door bij de vaststelling van de schade door waardedaling uit te gaan van de WOZ-waarde per 1 januari 2019. De WOZ-waarde van de woning van [appellant A] en [appellant B] is toen vastgesteld op € 411.000,-. Deze waarde is begin 2020 vastgesteld. Gemeenten gaan bij de waardebepaling - zoals voorgeschreven in artikel 18 van de Wet waardering onroerende zaken - uit van het bedrag dat de onroerende zaak zou moeten opbrengen op 1 januari van het voorafgaande jaar (2019). Dit is de zogenoemde waarde-peildatum.

23.     Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat het Instituut moet uitgaan van de WOZ-waarde van € 496.000,- gaat eraan voorbij dat dit de WOZ-waarde is die begin 2019 is vastgesteld voor het voorafgaande jaar en dus 1 januari 2018 als waarde-peildatum heeft. Daarbij komt dat die waarde met terugwerkende kracht is aangepast naar aanleiding van het daartegen door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar, omdat de woning door de aanwezigheid van asbest in het dak minder waard was. Indien [appellant A] en [appellant B] van mening zijn dat de WOZ-waarde op de waarde-peildatum 1 januari 2019 wederom niet juist is vastgesteld, hadden zij daartegen  bezwaar en beroep kunnen instellen. Nu daarvan niet is gebleken, is het Instituut terecht uitgegaan van de per 1 januari 2019 vastgestelde WOZ-waarde van € 411.000,-.

24.     Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, is er geen grond voor het oordeel dat het Instituut aanleiding had moeten zien om af te wijken van de Regeling door uit te gaan van de aanvankelijk vastgestelde WOZ-waarde op de waarde-peildatum 1 januari 2018. Er is namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onevenredige gevolgen. Daarvoor is onvoldoende dat de woning toen een - nadien onjuist gebleken en daarom tot onder de WOZ-waarde per 1 januari 2019 naar beneden bijgestelde - hogere waarde had en dat dit tot een hogere vergoeding voor waardedaling zou leiden. De Regeling strekt tot compensatie voor waardedaling of verminderde waardestijging van woningen als gevolg van aardbevingen. De Regeling strekt niet tot een vergoeding voor de aanwezigheid van asbest in het dak van de woning en/of voor het door [appellant A] en [appellant B] gestelde onjuiste overheidshandelen inzake de aanwezigheid van asbest in daken.

Conclusie

25.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

26.     Het Instituut hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Van Altena
voorzitter

w.g. Planken
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023