Uitspraak 202203860/2/R4


Volledige tekst

202203860/2/R4
Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding

tussen:

[verzoekster], gevestigd te Wijchen,

en

de raad van de gemeente Wijchen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] Wijchen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

Verder heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een reactie ingediend.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tijdens een zitting behandeld op 22 december 2022, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.A. Patandin, is verschenen. Voorts zijn [partij A] en [partij B] tijdens de zitting gehoord. De raad heeft, vertegenwoordigd door J. Meelkop, via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet (met de bestemming "Wonen - 1") in één burgerwoning op gronden aan de [locatie 1] te Wijchen. De gronden zijn thans niet bebouwd.

In het plan is, naast het deelgebied aan de [locatie 1], ook een deelgebied opgenomen (aan de Boskant) waar, anders dan in het bestemmingsplan dat voorheen voor die gronden gold, niet meer is voorzien in een mogelijkheid om een woning te bouwen. De raad heeft dus met het plan voorzien in de verplaatsing van een planologische mogelijkheid voor de bouw van één woning.

3.       [verzoekster] is een bedrijf dat is gevestigd nabij de [locatie 1]. [verzoekster] kan zich niet verenigen met het plan, omdat het volgens haar zal leiden tot een beperking van haar bedrijfsvoering. Het verzoek van [verzoekster] is erop gericht te bereiken dat het plan tijdens de bodemprocedure wordt geschorst.

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat [partijen] een aanvraag heeft ingediend om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning aan de [locatie 1]. Hierop moet nog door het college van burgemeester en wethouders van Wijchen worden beslist. Tijdens de zitting is overigens van de zijde van de raad te kennen gegeven dat het college de uitkomst van deze voorlopige voorzienings-procedure afwacht alvorens te beslissen op deze aanvraag. Tijdens de zitting is verder van de zijde van de raad gesteld dat de aanvraag om een omgevingsvergunning wat betreft de woning past binnen het bestemmingsplan.

[verzoekster] wil met haar verzoek voorkomen dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt voor het nog te nemen besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning, wat er volgens [verzoekster] toe zou leiden dat er nadelige gevolgen ontstaan die niet meer kunnen worden ongedaan gemaakt. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5.       In het betoog van [verzoekster] dat sprake is van strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), omdat het plan leidt tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebied (waarbij is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159 over het inpassingsplan "Porthos transport en opslag van CO2") ziet de voorzieningenrechter geen reden om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. De voorzieningenrechter verwacht namelijk dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het relativiteitsvereiste zich wat betreft dit betoog verzet tegen een vernietiging van het bestemmingsplan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat [verzoekster] in deze procedure opkomt voor haar bedrijfsbelang, dat niet verweven is met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het Natura 2000-gebied op ongeveer 9 kilometer - dus op grote afstand - van het bedrijfsperceel van [verzoekster] ligt.

6.       [verzoekster] heeft verschillende beroepsgronden naar voren gebracht, die gaan over de vraag of en in hoeverre de uitbreidingsmogelijkheden voor haar bedrijf worden beperkt. Daarbij gaat het om de aspecten geur en geluid. Het aangevoerde doet verschillende vragen rijzen, zoals bijvoorbeeld de vraag wat de betekenis is van een rapport van G&O Consult, waar [verzoekster] naar heeft verwezen, en de vraag of er rekening is (of had moeten worden) gehouden met vervoersbewegingen op de agrarische gronden van [verzoekster] Verder is het de vraag of het bestemmingsplan alleen eventueel toekomstige uitbreidingswensen van [verzoekster] beperkt, of ook de huidige bedrijfsvoering van [verzoekster] beperkt. Deze vragen vergen nadere bestudering, waar deze voorlopige voorzienings-procedure zich niet voor leent.

Verder heeft [verzoekster] naar voren gebracht dat het plan niet in overeenstemming is met artikel 2.52, eerste lid, van de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Dat artikellid stelt eisen aan activiteiten of ontwikkelingen in een Groene ontwikkelingszone. Het plangebied ligt binnen deze zone, zo heeft de raad tijdens de zitting gesteld.

De voorzieningenrechter heeft enige twijfel of de raad deugdelijk heeft gemotiveerd dat de kernkwaliteit "waardevolle openheid" die (naar de voorzieningenrechter aanneemt) voor het plangebied geldt, wordt versterkt door het plan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat de raad in zijn reactie op het verzoek heeft gesteld dat het landschappelijke inpassingsplan aangepast wordt. Het is de voorzieningenrechter voorshands niet duidelijk of dit tot een nieuw besluit zal leiden en wat de betekenis van deze stelling van de raad is voor de toetsing van het plan aan artikel 2.52, eerste lid, van de genoemde Omgevingsverordening. In de bodemzaak zal door de Afdeling moeten worden uitgemaakt of in zoverre een gebrek aan het plan kleeft.

7.       Gezien hetgeen in overweging 6 is overwogen, acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure wordt vernietigd. Daarnaast zou een afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen kunnen hebben. Als het bestemmingsplan in werking is, geldt dit namelijk als toetsingskader voor het besluit op de omgevingsvergunningaanvraag en als het college daarna een besluit zou nemen op een eventueel bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning, dan vormt het bestemmingsplan ook daarbij het toetsingskader. Een mogelijke latere vernietiging van dat bestemmingsplan door de Afdeling in de bodemprocedure kan daaraan dan niet meer afdoen. De voorzieningenrechter verwijst naar de zogenoemde Tegelenrechtspraak, die onder meer is neergelegd in de uitspraak van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510.

Conclusie

8.       Op basis van wat in overweging 7 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het bestemmingsplan te schorsen.

Het verzoek van [verzoekster] wordt dus toegewezen.

Het voorgaande betekent dat het plan, totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, niet het toetsingskader vormt voor de beslissing(en) van het college over de omgevingsvergunning.

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 26 april 2022 van de raad van de gemeente Wijchen tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] Wijchen";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Wijchen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, volledig toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Wijchen aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht, ten bedrage van € 365,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Schueler
voorzieningenrechter

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023

418.