Uitspraak 202207360/3/V1


Volledige tekst

202207360/3/V1.
Datum uitspraak: 29 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 23 december 2022 in zaak nr. NL22.25050 in het geding tussen:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2022 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, ingewilligd. Daarbij heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdelingen vanaf 18 april 2023 een afspraak kunnen maken bij de Nederlandse ambassade (de Afdeling leest: het consulaat) te Istanbul om een mvv-sticker aan te vragen.

Bij uitspraak van 23 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de vreemdelingen pas vanaf 18 april 2023 een afspraak kunnen maken om een mvv-sticker aan te vragen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 23 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3966, heeft de voorzieningenrechter, vooruitlopend op de behandeling van het verzoek, bij wijze van ordemaatregel bepaald dat de staatssecretaris geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven tot de Afdeling op het resterende deel van het verzoekschrift heeft beslist.

De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank te schorsen totdat de Afdeling op het verzoek om een voorlopige voorziening en/of het hoger beroep heeft beslist.

2.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris een machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen. De aanvraag daarvoor heeft de staatssecretaris immers al ingewilligd. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt. De staatssecretaris hoeft de vreemdelingen volgens de uitspraak immers alleen in de gelegenheid te stellen eerder dan 18 april 2023 hun mvv-sticker af te halen. Het belang van de vreemdelingen bij een spoedige afgifte van de mvv-sticker weegt daarom in dit geval zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om geen uitvoering te hoeven geven aan de uitspraak van de rechtbank.

3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.W.E. Senden, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter

w.g. Senden
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022

886