Uitspraak 200203714/1


Volledige tekst

200203714/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 31 mei 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Bergschenhoek.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2001 heeft de raad van de gemeente Bergschenhoek (hierna: de raad) het verzoek van appellant om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.

Bij besluit van 24 september 2001 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 mei 2002 heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 3 oktober 2002 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2003, waar appellant in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door R.J. Honders, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Appellant heeft verzocht om vergoeding van schade in de vorm van waardevermindering van zijn woning aan de [locatie] te [plaats] ten gevolge van het besluit van 7 juli 1992 van het college van burgemeester en wethouders van Bergschenhoek tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO ten behoeve van de bouw van een aaneengesloten rij van 11 seniorenwoningen met garages op een afstand van ongeveer 18 meter uit de achtergevel van zijn woning.

2.3. Vaststaat dat appellant zijn woning aan de Beethovenlaan heeft verkocht en overgedragen tussen het moment van inwerkingtreden en het moment van onherroepelijk worden van het beweerdelijk schadeveroorzakend besluit. Met het oog daarop heeft de raad van Bergschenhoek op het verzoek om planschade afwijzend beslist, welke beslissing hij na bezwaar van appellant heeft gehandhaafd.

2.4. De rechtbank heeft – onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot de peildatum – geoordeeld dat de raad de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding op goede gronden heeft gehandhaafd.

2.5. In de uitspraak van 15 januari 2003 inzake 200200065/1, gepubliceerd in AB 2003, 121, BR 2003, blz. 237 en NJB 2003, p. 681, nr. 14, heeft de Afdeling – anders dan voorheen – geoordeeld dat niet de datum van onherroepelijk worden, maar de datum waarop een beweerdelijk schadeveroorzakend besluit in werking is getreden, heeft te gelden als peildatum voor het antwoord op de vraag of ten gevolge van een onherroepelijk geworden besluit als bedoeld in artikel 49 van de WRO, schade is geleden. Voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO brengt dat mee dat ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht de datum waarop het besluit is bekendgemaakt, als peildatum moet worden aangemerkt.

2.6. Nu bij de aangevallen uitspraak en de beslissing op bezwaar is uitgegaan van een andere peildatum dan die waarop het vrijstellingsbesluit van 7 juli 1992 in werking is getreden, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 31 mei 2002, WET 01/2480-GERR;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergschenhoek van 24 september 2001;

IV. gelast dat de gemeente Bergschenhoek aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 225,00/€ 102,10 onderscheidenlijk € 165,00), derhalve in totaal € 267,10 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003

66-413.