Uitspraak 202107033/1/R1


Volledige tekst

202107033/1/R1.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Ophemert, gemeente West Betuwe,

2.       [appellant sub 2], wonend te Ophemert, gemeente West Betuwe,

3.       [appellant sub 3], wonend te Heesselt, gemeente West Betuwe,

4.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Ophemert, gemeente West Betuwe,

5.       [appellant sub 5], wonend te Heesselt, gemeente West Betuwe,

6.       [appellant sub 6], wonend te Varik, gemeente West Betuwe, en anderen,

appellanten,

en

1.       het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

2.       de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2021 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Rivierenland op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan "Dijkversterking Tiel-Waardenburg" vastgesteld. Bij besluit van 24 september 2021 heeft het algemeen bestuur het projectplan gewijzigd vastgesteld.

Bij besluit van 14 juli 2021 en bij besluit van 12 oktober 2021 heeft het college van gedeputeerde staten op basis van artikel 5.7 van de Waterwet goedkeuring verleend aan het projectplan en het nadien vastgestelde wijzigingsplan (hierna samen en in enkelvoud: het goedkeuringsbesluit).

Bij besluit van 28 september 2021 heeft de raad van de gemeente West Betuwe het bestemmingsplan "Dijkversterking Tiel-Waardenburg" vastgesteld.

Tegen het goedkeuringsbesluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] en anderen beroep ingesteld.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] zijn ook gericht tegen het bestemmingsplan "Dijkversterking Tiel-Waardenburg" van de gemeente West Betuwe.

Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en anderen, en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en anderen en het college van gedeputeerde staten hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 14 oktober 2022, waar [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 6] en anderen zijn verschenen. Verweerders hebben zich ook laten vertegenwoordigen, deels via een videoverbinding.

Overwegingen

Inleiding

1.       In 2017 zijn voor rivierdijken nieuwe wettelijke waterveiligheidsnormen vastgesteld. Deze normen zijn opgenomen in de Waterwet. Voor het dijktraject 43-6 tussen Tiel en Waardenburg (hierna: de dijk) ligt de nieuwe norm (wettelijke ondergrens als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Waterwet) op een overstromingskans van 1:10.000 per jaar. De huidige rivierdijk tussen Tiel en Waardenburg voldoet niet aan deze veiligheidsnorm en moet daarom versterkt worden. Door het grote verschil met deze norm heeft deze dijkversterking een hoge urgentie binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma (hierna: HWBP), waarin waterschappen en Rijkswaterstaat samenwerken om de primaire waterkeringen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. De doelstelling van de dijkversterking is het realiseren van een veilige en leefbare dijk tussen Tiel en Waardenburg die voldoet aan de waterveiligheidsnormen en past binnen de randvoorwaarden van het HWBP.

Het plangebied van de dijkversterking ligt in de provincie Gelderland aan de noordzijde van de Waal vanaf de zuidzijde van het Inundatiekanaal bij Tiel tot en met de oostzijde van de rijksweg A2. Het dijktraject heeft een lengte van ongeveer 19,5 km. De dijk ligt voor het grootste deel in de gemeente West Betuwe en voor een kleiner deel in de gemeente Tiel.

Waterschap Rivierenland is als beheerder van de dijk tussen Tiel en Waardenburg verantwoordelijk voor de dijkversterking en heeft met het oog daarop het projectplan opgesteld. Het projectplan voorziet in versterkingsmaatregelen. Naast het realiseren van een veilige dijk heeft het project als doel om de dijk goed in te passen en waar mogelijk meerwaarde te creëren voor de functies op en om de dijk. Op basis van ruimtelijke kenmerken is het dijkversterkingstraject gesplitst in negen deelgebieden. Elk deelgebied is verdeeld in meerdere dijkvakken met min of meer uniforme eigenschappen. In totaal zijn er 41 dijkvakken, met elk zijn eigen versterkingsopgave.

Ter uitvoering van het projectplan zijn meerdere uitvoeringsbesluiten genomen. In het in deze procedure aangevochten bestemmingsplan "Dijkversterking Tiel-Waardenburg" van de raad van de gemeente West Betuwe wordt de in het projectplan beschreven dijkversterking in de gemeente West Betuwe planologisch mogelijk gemaakt. Ten behoeve van het projectplan is verder een milieueffectrapport (hierna: MER) opgesteld.

Het college heeft op grond van artikel 5.8 van de Waterwet als coördinerend bevoegd gezag de besluitvorming in het kader van de projectprocedure gecoördineerd.

Toetsingskader projectplan

2.       Een besluit tot vaststelling van een projectplan van het algemeen bestuur van het waterschap, genomen met toepassing van artikel 5.5 van de Waterwet, moet op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet worden goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten. Omdat bij een projectplan algemene belangen betrokken zijn, heeft de wetgever gewild dat het toezicht door het college van gedeputeerde staten ook betrekking heeft op belangen die geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).

Het projectplan is vormvrij. De Waterwet stelt wel inhoudelijke eisen aan een projectplan. Zo moet het projectplan een beschrijving bevatten van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit van het algemeen bestuur tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college van gedeputeerde staten tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In verband daarmee moeten deze besluiten voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen die zijn opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Artikel 5.5 van de Waterwet is geplaatst op de zogenoemde "negatieve lijst" van Bijlage 2 bij de Awb. Gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, ligt daarom niet de vaststelling van het projectplan, maar alleen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten ter beoordeling aan de Afdeling voor.

Behalve ambtshalve door de Afdeling te beoordelen aspecten, beoordeelt de Afdeling, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of wat appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten vinden. Ook beoordeelt de Afdeling of het projectplan blijk geeft van een onvoldoende evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.

3.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het niet zo dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van het projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. Voldoende is dat in het projectplan is omschreven welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken of te beperken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen (vergelijk de uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:45, onder 4 en 5).

Toetsingskader bestemmingsplan

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

5.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Beoordeling van de beroepen

6.       De Afdeling zal hierna achtereenvolgens de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] en anderen behandelen.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

7.       [appellant sub 1] woont tegenover het perceel aan de Molenstraat 2 waar de nieuwbouw van twee woningen mogelijk wordt gemaakt. De woning van [appellant sub 1] ligt op ongeveer 28 m afstand van de dijk, nabij dijkvak 11 (deelgebied Ophemert). Het beroep richt zich tegen het goedkeuringsbesluit en het bestemmingsplan Dijkversterking Tiel-Waardenburg van de gemeente West Betuwe. De overige door [appellant sub 1] in het beroepschrift genoemde besluiten hebben geen betrekking op het gebied op of rond het perceel aan de Molenstraat 2. De Afdeling stelt vast dat het beroep zich om die reden niet tegen die besluiten richt. [appellant sub 1] verzet zich tegen de nieuwbouwplannen voor het perceel Molenstraat 2.

Nieuwbouw Molenstraat 2

8.       [appellant sub 1] betoogt dat de geplande nieuwbouw van de twee dijkwoningen op het perceel de veiligheid en de bereikbaarheid van de dijk zal aantasten bij extreme omstandigheden. [appellant sub 1] vindt het vreemd dat  nieuwbouw in de dijk wordt toegestaan, terwijl bij de vorige dijkverzwaring alle panden van de dijk weg moesten en er een bufferstrook van 5 m in acht genomen moest worden. Hij verzoekt om het bestemmingsplan Dijkversterking Tiel-Waardenburg van de gemeente West Betuwe zo aan te passen dat het wat betreft de bouwmogelijkheden meer aansluit bij de bestaande bebouwing, in die zin dat er nog wel een woning kan worden gebouwd, maar niet een heel complex in de dijk, zoals dat nu is voorzien.

8.1.    De Afdeling stelt voorop dat het voorliggende bestemmingsplan Dijkversterking Tiel-Waardenburg niet voorziet in een regeling voor de door [appellant sub 1] bedoelde woningbouw op het perceel Molenstraat 2. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een planologisch regime voor de in het projectplan beschreven dijkversterking. Ingevolge het ter plaatse ook geldende onherroepelijke bestemmingsplan "Kern Ophemert, herziening Molenstraat 2" rust op het perceel Molenstraat 2 onder meer de bestemming "Wonen", waarmee de realisering van de betreffende twee dijkwoningen op het perceel planologisch mogelijk is gemaakt. De voor de bouw hiervan benodigde omgevingsvergunning en watervergunning zijn inmiddels ook verleend en staan in rechte vast. Dat betekent dat [appellant sub 1] met het ingestelde beroep het door hem daarmee beoogde resultaat, te weten voorkomen dat de twee dijkwoningen op het perceel worden gebouwd, niet kan bereiken.

De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ook geen grond voor het oordeel dat de veiligheid van de toekomstige dijk niet is gewaarborgd als de twee nieuwbouwwoningen, die minimaal 7 m buiten het profiel van de dijk zullen liggen, op het perceel zullen worden gerealiseerd.

Gelet hierop ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad in het belang van de bescherming of goede inpassing van de dijk het bestemmingsplan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

9.       [appellant sub 1] heeft verder geen gronden aangevoerd tegen het goedkeuringsbesluit, zodat in het aangevoerde geen reden bestaat voor het oordeel dat het college goedkeuring aan het projectplan had moeten onthouden.

Conclusie

10.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

11.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 2]

12.     [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] in Ophemert. Zijn woning ligt op ongeveer 20 m afstand van de dijk en grenst aan dijkvak 9e (deelgebied Zennewijnen). Verder is hij eigenaar van een perceel in de directe omgeving. Vanaf de dijk is er een afrit naar zijn woning. Voor dijkvak 9e is gekozen voor een ruimtebesparende oplossing om de woning van [appellant sub 2] binnendijks en de kil (watergeul) buitendijks te ontzien. De dijk wordt ter hoogte van zijn percelen versterkt met een constructie. De teen van de dijk ter plaatse van de afrit verschuift 7 m naar binnen om de dijkverhoging te realiseren. Het beroep is gericht tegen het goedkeuringsbesluit. [appellant sub 2] wil dat aan zijn agrarische perceel een woonbestemming wordt toegekend. Verder wil hij zijn parkeerplaatsen behouden.

Woonbestemming

13.     [appellant sub 2] betoogt dat aan zijn agrarische percelen ten onrechte niet een woonbestemming is toegekend. Dit is kennelijk misgegaan ten tijde van de realisatie van de woning in de periode van het vorige traject voor de dijkversterking. Hij ondervindt hiervan nadeel onder meer omdat hij hierdoor moeilijker een hypotheek kan afsluiten.

13.1.  De Afdeling stelt vast dat het beroep zich lijkt te richten tegen het bestemmingsplan, maar [appellant sub 2] heeft alleen beroep ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit. Gezien het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling aanleiding om het volgende te overwegen. Aan de percelen is op grond van het plan "Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017", vastgesteld op 6 december 2018 de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan een deel van de percelen is de bestemming "Wonen" toegekend. Uit de stukken blijkt dat het bouwvlak met de bestemming "Wonen" abusievelijk voor een deel op het naastgelegen perceel is geprojecteerd in plaats van op de percelen van [appellant sub 2]. Dit is ook bevestigd in het deskundigenbericht. In dat kader heeft het college toegelicht dat de beoogde aanpassing niet is meegenomen bij de besluitvorming, omdat deze alleen is bedoeld om het projectplan voor de dijkversterking mogelijk te maken. Wel is ter zitting door de raad bevestigd dat de woning is vergund en legaal is en dat bij de eerstvolgende planprocedure zal worden onderzocht op welke wijze dit probleem kan worden opgelost. De beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van het projectplan.

Het betoog faalt.

Parkeerplaatsen

14.     [appellant sub 2] betoogt dat de vier parkeerplaatsen die destijds bij de afrit voor zijn woning zijn gerealiseerd in de nieuwe situatie ten onrechte niet terugkeren. Dit is volgens hem willekeurig, want uit de zienswijzennota blijkt dat parkeerplaatsen op andere locaties wel worden teruggebracht.

14.1.  In de huidige situatie zijn vier parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de noordzijde van de afrit naar de woning liggen twee parkeerplaatsen. Verder is in de buitenzijde van de bocht ter hoogte van de woning ruimte voor twee parkeerplaatsen. Uit de overgelegde luchtfoto met kadastrale percelen blijkt dat de parkeerplaatsen die ten gevolge van het projectplan vervallen, op gronden liggen waarvan [appellant sub 2] niet de eigenaar is. Het college heeft verder toegelicht dat de parkeerplaatsen na de dijkversterking niet terugkomen, omdat een deel van het perceel onteigend moet worden om de dijkversterking ter plaatse mogelijk te maken. Tussen partijen is niet in geschil dat de dijkversterking in zoverre noodzakelijk is. Het college heeft ook in de afweging betrokken dat [appellant sub 2] op zijn terrein voldoende ruimte heeft om te parkeren. Verder is geen sprake van willekeur. Op locaties waar ruimte bestaat om bestaande parkeerplaatsen na de dijkversterking terug te brengen, wordt dat gedaan. In dit geval is die ruimte er niet. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat bij de vaststelling van het projectplan in zoverre onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 2].

Het betoog faalt.

Conclusie

15.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

16.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 3]

17.     [appellant sub 3] woont aan de [locatie 2] in Heesselt. De woning ligt op ongeveer 55 m afstand van de dijk en grenst aan dijkvak 20a (deelgebied Kwelbos Varik). Ook is hij eigenaar van een perceel in de directe omgeving. Voor dit dijkvak is gekozen voor een binnenwaartse versterking in grond. Zijn beroep is gericht op het goedkeuringsbesluit.

Zienwijzennota

18.     [appellant sub 3] stelt dat zijn zienswijze over het projectplan op meerdere punten onbeantwoord is gebleven. Zo heeft hij meermalen gevraagd om een financiële onderbouwing van de grondoplossing en de door hem voorgestelde constructieve oplossing met damwanden.

18.1.  De Afdeling stelt voorop dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, of dat op argumenten is ingegaan in het kader van zienswijzen van anderen, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren niet in de overwegingen zijn betrokken. Ten overvloede merkt de Afdeling nog op dat in dit geval geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat er een participatieproces heeft plaatsgevonden. Zo zijn op 10 september 2019 gesprekken gevoerd met de bewoners langs dijkvak 20, zo ook met [appellant sub 3]. Daarnaast is een keukentafelgesprek met [appellant sub 3] gevoerd op 18 juni 2020. Een verslag van dit gesprek heeft [appellant sub 3] als bijlage 3 bij zijn beroepschrift opgenomen. Naar aanleiding van dat gesprek heeft het waterschap de kosten-batenanalyse tussen een grondoplossing en constructies toegezonden, alsmede een motivering over de voorkeur voor een grondoplossing. In een later gesprek op 29 juni 2021 zijn ontwerpvarianten van de te realiseren afrit ter plaatse van het perceel van [appellant sub 3] besproken.

Het betoog faalt.

Alternatieven

19.     [appellant sub 3] betoogt dat ten behoeve van het projectplan onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieven met minder nadelige effecten zoals een buitendijkse verbetering met betonblokken, een damwandconstructie of de "ideale rivierdijk" of een dubbele wandconstructie over de gehele lengte van het dijktraject. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op twee mailberichten van 22 november 2021.

19.1.  Voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan is onderzoek verricht naar alternatieven. In paragraaf 3.5 van het projectplan is in zoverre het ontwerpproces beschreven. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau staat dat voor het project is gekozen voor een MER in twee delen: een globale MER in de verkenningsfase en een specifieke MER in de uitwerkingsfase. Voor beide delen van het MER is hierin een beoordelingskader opgenomen. In de notitie "Kansrijke Oplossingsrichtingen" van 2 mei 2017, opgesteld door Sweco, zijn de 19 meest kansrijke oplossingen in beeld gebracht. Deze beoordeling heeft geleid tot drie kansrijke alternatieven, elk met twee varianten. In de rapportage dijkversterkingsmogelijkheden van Sweco van 18 december 2017 zijn de dijkversterkingsmogelijkheden verder uitgewerkt en zijn deze per dijksectie beoordeeld. Vervolgens zijn de eventuele effecten van deze alternatieven en varianten globaal onderzocht. In dat verband is het rapport "Effectenstudie Dijkversterking Tiel-Waardenburg" van 10 september 2018 door Sweco opgesteld. Dit rapport is specifiek gericht op de milieueffecten van de dijkversterking (een binnenwaartse of buitenwaartse variant). In paragraaf 5.9 daarvan is specifiek gekeken naar de effecten van de alternatieven op de percelen in de dijkvakken. Het voorkeursalternatief is uitgewerkt in de Nota Voorkeursvariant van 27 september 2018. Daarbij is gekeken naar een binnenwaartse versterking in grond, een buitenwaartse versterking in grond, een (sterk) ruimtebesparende oplossing of een versterking in grond gecombineerd met ruimtebesparende oplossingen. Hieruit volgt dat eerst een brede variantenafweging heeft plaatsgevonden en dat de meest kansrijke dijkverbeteringsvarianten vervolgens nader zijn uitgewerkt. Daarbij is rekening gehouden met onder meer de technische haalbaarheid, eventuele gevolgen voor de omgeving en de kosten. Het voorkeursalternatief is het binnenwaarts versterken van de bestaande dijk in grond, omdat het bestaande dijkprofiel behouden kan blijven, de effecten op de waarden buitendijks worden geminimaliseerd en de kosten worden beperkt. Op locaties waar dit niet mogelijk is, is in plaats daarvan gekozen voor een andere oplossing. Dat kan zijn het buitenwaarts versterken in grond of een ruimtebesparende oplossing zoals het plaatsen van stabiliteitsschermen of een waterkerende constructie.

Uit het projectplan volgt dat het voorkeursalternatief ter hoogte van het perceel van [appellant sub 3] kan worden toegepast, onder meer omdat er geen bebouwing aan de binnenzijde aanwezig is en een binnenwaartse versterking de voorkeur heeft boven een buitenwaartse versterking. Is een oplossing niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat woningen of andere gebouwen worden geraakt, dan wordt de oplossing gezocht in ruimtebesparende oplossingen. Dit beleid is vastgelegd in de "Ontwerpuitgangspunten Primaire Waterkeringen van het waterschap 2019". Over het buitenwaarts versterken van de dijk heeft het college toegelicht dat dit vanwege een rivierkundig knelpunt - de kleine afstand van de buitenteen tot de Waal van minder dan 100 m - niet mogelijk is. [appellant sub 3] heeft dit onvoldoende bestreden. Volgens het college is de in het geval van [appellant sub 3] gekozen oplossing geschikt omdat zijn perceel niet wordt geraakt. Zoals hiervoor staat, wordt de tuin weliswaar geraakt, maar wordt in plaats daarvan een steunberm gerealiseerd. Over een constructieve oplossing is toegelicht dat dit duurder en minder goed uitvoerbaar is. In dat kader heeft het college toegelicht dat door middel van een damwandconstructie de impact op het gebied weliswaar kan worden beperkt, maar dat in de genoemde mailberichten geen rekening is gehouden met andere factoren zoals de beheerbaarheid. Ter zitting is over de damwandconstructie nader toegelicht dat daarbij de inspecteerbaarheid en het beheer en onderhoud complexer is. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Verder stelt het college dat de mogelijkheid van een "ideale rivierdijk" geen realistische oplossing is. Dit blijkt uit de rapportage dijkversterkingsmogelijkheden van Sweco van 18 december 2017 waarin een vergelijkbaar alternatief is beoordeeld. In de memo 25 juni 2021 die naar aanleiding van het beroep is ingediend, is bevestigd dat dit alternatief niet realistisch is. Aldus is de keuze voor de dijkversterking voortgekomen uit een afweging van verschillende varianten. Wat is aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de verrichte alternatievenbeoordeling zodanige gebreken of leemtes bevat, dat op grond hiervan ter hoogte van het perceel van [appellant sub 3] niet gekozen had mogen worden voor een binnenwaartse versterking in grond.

Het betoog faalt.

Onderzoek gevolgen project

20.     [appellant sub 3] betoogt dat het projectplan - in het bijzonder de aanleg van een steunberm, die veel ruimte inneemt - gevolgen heeft voor zijn woning en met name voor zijn voortuin. De bestaande tuininrichting op een deel van het perceel  moet worden verwijderd en er zal een nieuwe toerit naar het perceel moeten worden aangelegd. Volgens hem is onduidelijk of de gekozen oplossing van de steunberm het risico op piping wel voldoende wegneemt. [appellant sub 3] is van mening dat er sprake is van een urgent pipingprobleem. Dat  probleem moet met damwandconstructie worden opgelost en daardoor zullen  ook zijn woning en tuin minder worden aangetast.

- Risico op piping

20.1.  Voor het project zijn diverse onderzoeken verricht om eventuele nadelige gevolgen in beeld te brengen. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het milieueffectrapport "Specifiek MER; Dijkversterking Tiel-Waardenburg" van 16 oktober 2020, opgesteld door Sweco en beschreven in hoofdstuk 6 van het projectplan. In paragraaf 3.1.2 van het projectplan is ingegaan op het pipingprobleem. Voor piping heeft het Waterschap Rivierenland in 2019 het afwegingskader "beslisboom piping" opgesteld dat wordt gebruikt om te bepalen of een voorziening al dan niet direct getroffen moet worden. Voor dijkvakken waar wel sprake is van een pipingprobleem, maar de afstand tot de te halen norm niet te groot is en de werkzaamheden op termijn niet tot grote overlast leiden, zijn voorzieningen tegen piping niet opgenomen. Deze situaties zijn niet urgent. Er wordt wel een ruimtereservering voor toekomstige pipingmaatregelen opgenomen. Uit tabel 4.5 in het projectplan volgt dat het pipingprobleem binnen dijkvak 20a - waar het perceel van [appellant sub 3] ligt - aan de kwalificatie niet urgent voldoet. Daaruit volgt dat het pipingprobleem ook in de aangrenzend dijkvakken 19 en 20b is beoordeeld als niet urgent. Voor zover [appellant sub 3] stelt dat op verschillende plekken in het projectplan tegenstrijdige uitspraken worden  gedaan over de urgentie van het pipingprobleem bij dijkvak 20a, heeft het college voldoende toegelicht en gemotiveerd waarom er hier geen sprake is van een urgente situatie zoals beschreven in paragraaf 3.1.2 en het afwegingkader "beslisboom piping". [appellant sub 3] heeft zijn stelling dat het pipingprobleem urgent is verder niet onderbouwd. In het aangevoerde bestaat geen grond voor het oordeel dat in zoverre onvoldoende onderzoek is uitgevoerd.

- Gevolgen voor woning en tuin

20.2.  In paragraaf 4.2 van het projectplan is per deelgebied de versterkingsopgave beschreven. Over dijkvak 20a is daarin vermeld dat de veiligheid wordt gegarandeerd met een binnenberm van ongeveer 16 m breed met een insteekhoogte van de berm op de helft van de kruinhoogte. Verder staat in het projectplan dat de toerit naar onder meer het perceel van [appellant sub 3] wordt teruggebracht en schuin omhoog loopt in het binnentalud van de dijk. In paragraaf 6.6 van het projectplan is in het bijzonder ingegaan op de effecten van het project op het woon- en leefmilieu van omwonenden. Wat betreft de gevolgen op het woon- en leefmilieu van [appellant sub 3] volgt uit de stukken dat de dijk met ongeveer 22 m naar binnen wordt verplaatst en dat dit gevolgen heeft voor de tuininrichting op een deel van het perceel. Het gaat om een oppervlakte van ongeveer 399 m² op het totale perceel van 3.923 m². Een groot deel van het dijklichaam bestaat uit een steunberm met een hoogte van ongeveer 2,1 m ten opzichte van het maaiveld ter plaatse van de woning. De teen van de dijk komt op een kleinste afstand van ongeveer 20 m en teruglopend tot een afstand van ongeveer 30 m van de voorgevel van de woning te liggen. In dat kader heeft het college nader toegelicht dat de tuin weliswaar wordt geraakt, maar dat in plaats daarvan een steunberm wordt gerealiseerd. Na de dijkversterking kan [appellant sub 3] de steunberm in medegebruik krijgen en is het mogelijk om hier onder voorwaarden beplanting aan te brengen. Verder volgt uit het projectplan dat de dijkversterking tot gevolg heeft dat de toerit naar het perceel opnieuw aangelegd moet worden, waarbij een deel van de toerit voorzien wordt van een steilere helling dan in de huidige situatie. Uit de stukken blijkt overigens dat inmiddels overleg is gevoerd met [appellant sub 3] over de over de aanleg en de inrichting van de toerit. In paragraaf 4.7 van het projectplan is ook een flexibiliteitsbepaling opgenomen. Daarin staat dat bij de realisatie van de dijkversterking de aannemer ruimte heeft voor een nadere (technische) uitwerking of optimalisatie in het ontwerp en afwijkingen en uitvoeringstoleranties tijdens realisatie. In het deskundigenbericht staat dat in zoverre verschillende varianten zijn opgesteld en dat in alle gevallen een betere aansluiting wordt gerealiseerd op de bestaande tuininrichting dan in het oorspronkelijke ontwerp. Dit betreft verder een uitvoeringsaspect en kan in deze procedure daarom niet aan de orde komen.

Conclusie onderzoek gevolgen project

20.3.  Het voorgaande betekent dat in het projectplan in zoverre voldoende is omschreven welke gevolgen kunnen optreden en welke maatregelen worden getroffen om eventuele nadelige gevolgen te beperken. Bij de vaststelling van het projectplan is voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 3]. Zoals hiervoor is vermeld, voldoet de huidige rivierdijk tussen Tiel en Waardenburg niet aan de veiligheidsnorm en moet deze daarom versterkt worden. Het college heeft aan het belang van de dijkversterking op dit traject een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de met de aanwijzing gepaard gaande nadelige gevolgen voor [appellant sub 3]. Onder deze omstandigheden heeft het college terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

De betogen falen.

Conclusie

21.     Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

22.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]

Inleiding

23.     [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] wonen aan de [locatie 3] in Ophemert. Hun perceel grenst aan dijkvak 11 (deelgebied Ophemert) en voor een klein deel aan dijkvak 10 (deelgebied Zennewijnen). De dijk in dijkvak 11 zal hier worden versterkt met een buitenwaartse asverschuiving. Het beroep richt zich tegen het goedkeuringsbesluit en het bestemmingsplan Dijkversterking Tiel-Waardenburg van de gemeente West Betuwe.

De openbaar toegankelijke beheerstrook

24.     [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat bij de vaststelling van het projectplan onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zij voeren hierover aan dat in het projectplan staat beschreven dat wordt voorzien in de aanleg van een openbaar toegankelijke beheerstrook die hun woongenot ernstig zal aantasten. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] vrezen voor overlast en een inbreuk op hun privacy. Zij wijzen er op dat de beheerstrook zonder enige afscheiding en iets verhoogd langs hun achtertuin loopt op korte afstand van de achtergevel van de woning. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] verwachten dat veel wandelaars gebruik zullen gaan maken van de beheerstrook en dat de beheerstrook ook als hondenuitlaatplek zal worden gebruikt. Omdat de achtertuin eenvoudig te betreden is vanaf de beheerstrook, zal ook de kans op vandalisme en inbraak ook worden vergroot. Gelet op de te verwachten overlast van de beheerstrook, handelt het waterschap volgens hen in strijd met zijn beleid dat is neergelegd in de "Nota recreatief medegebruik van waterschapseigendommen".

24.1.  In de huidige situatie ligt de achtertuin van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] op 80 cm afstand van de teen van de dijk. De kleinste afstand tussen de woning en de perceelsgrens is volgens het deskundigenbericht ongeveer 8 m. Door de voorziene buitenwaartse asverschuiving van de dijk komt de as van de dijk ongeveer 12 m verder van de achtertuin te liggen. Aan de binnenzijde van de dijk zal een berm worden aangelegd met daarop een beheerstrook van 5 m breed. De afstand tussen de perceelsgrens en de beheerstrook zal volgens het deskundigenbericht ongeveer 8,1 m zijn. Dat is 6 m dichter bij het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] dan de bestaande weg op de dijk, aldus het deskundigenbericht. Omdat de beheerstrook op de steunberm komt te liggen, zal het hoogteverschil tussen de beheerstrook en het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ongeveer 2 m zijn.

24.2.  In hoofdstuk 9 van het projectplan is ingegaan op de noodzaak van de aanleg van beheerstroken. Beheerstroken zijn nodig voor het beheer en onderhoud van de dijk. In de Nota van Antwoord en in het verweerschrift is uiteengezet dat beheerstroken en de groene dijken, die in eigendom zijn van het waterschap, volgens het beleid van het waterschap in beginsel openbaar zijn. De nieuwe dijk, waarvan de beheerstrook onderdeel uitmaakt, zal daarom net als de huidige dijk openbaar toegankelijk zijn. Het waterschap hanteert daarbij het in de "Nota recreatief medegebruik van waterschapseigendommen" neergelegde uitgangspunt dat extensieve recreatie, zoals wandelen, fietsen en kanoën op, in en langs zich daartoe lenende watergangen, waterkeringen en andere waterschapseigendommen mogelijk is, mits derden hiervan geen hinder of schade ondervinden. Deze nota is een uitwerking van het vaste beleid van het waterschap dat is neergelegd in het Eigendommenbeleid 2019

Volgens het algemeen bestuur en het college bestaan er geen zwaarwegende redenen om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en de beheerstrook achter de woning van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] aan de openbaarheid te onttrekken. Zij zien geen reden om aan te nemen dat [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] overlast of schade zullen ondervinden van de openbaar toegankelijke beheerstrook. Daarbij is in aanmerking genomen dat  de beheerstrook naar verwachting niet intensief zal worden gebruikt en dat [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] een erfafscheiding op de perceelsgrens kunnen plaatsen. Afsluiting van de beheerstrook achten het algemeen bestuur en het college verder niet wenselijk, omdat plaatsing van een afrastering op kwetsbare delen van de dijk, zoals in de teen, de stabiliteit van de dijk negatief beïnvloedt.

24.3.  De Afdeling ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de beheerstrook intensief zal worden gebruikt door wandelaars met of zonder hond. Het algemeen bestuur en het college hebben er in het verweerschrift op gewezen dat er geen wandelpad in de beheerstrook zal worden aangelegd en dat de beheerstrook ook niet zo zal worden ingericht dat het uitnodigt om daar te wandelen. Zij hebben toegelicht dat het gras hooguit twee keer per jaar zal worden gemaaid waardoor het gras het grootste deel van het wandelseizoen tot kniehoogte zal staan. Voor zover wandelaars er vanwege het verkeer op de kruin van de dijk de voorkeur aan kunnen geven om over de grasdijk te lopen, zoals in het deskundigenbericht is geopperd, hebben het algemeen bestuur en het college toegelicht dat de ervaring leert dat wandelaars er dan doorgaans voor kiezen om aan de kant van de rivier te lopen, vanwege het uitzicht over de Waal en de uiterwaarden. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.

Weliswaar zal er door de verschuiving van de dijk minder inkijk zijn vanaf de weg, maar doordat de beheerstrook hoger zal komen te liggen dan het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] zal er ook vanaf de beheerstrook zicht zijn op het perceel. Indien wandelaars gebruik maken van de beheerstrook, zal dat volgens het deskundigenbericht leiden tot verlies van privacy. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde het waterschap daarin echter geen reden te zien om de beheerstrook ter hoogte van de woning van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] aan de openbaarheid te onttrekken. Zoals uit het voorgaande volgt, is niet te verwachten dat de beheerstrook intensief zal worden gebruikt. Daar komt bij dat [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hun achtertuin met een erfafscheiding kunnen afschermen van de dijk. Hierover hebben het algemeen bestuur en het college in reactie op het deskundigenbericht nog toegelicht dat [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] in de huidige situatie op grond van de Algemene regels behorende bij de Keur van het waterschap een afscheiding van maximaal 1 m hoog mogen plaatsen, maar dat het beleid van het waterschap ten aanzien van het medegebruik van het waterstaatswerk is gewijzigd en dat dit voor [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betekent dat zij hun perceel op de perceelsgrens kunnen afschermen met een enkele boom van maximaal 5 m hoog, tuinbeplanting of heggen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de openbaarheid van de beheerstrook zal leiden tot een onaanvaardbaar verlies van privacy.

In wat [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de aanleg van de beheerstrook zal leiden tot een grotere kans op vandalisme en inbraak. Zoals in het deskundigenbericht is vermeld, ligt de beheerstrook op een grotere afstand van de perceelsgrens dan de op 7 m van de perceelsgrens liggende bestaande opgang voor voetgangers naar de dijk.

De Afdeling wijst er verder op dat in de Nota van Antwoord is uiteengezet dat, als er onverhoopt toch schade, overlast of een aantasting van de privacy voor [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ontstaat als gevolg van de openbaarheid van de beheerstrook, zij dit kunnen melden bij het waterschap om tot een oplossing te komen.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de belangen van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] onvoldoende in de afweging zijn betrokken en dat het projectplan niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging. Het college heeft daarin dus ook geen reden hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

Evenmin biedt het aangevoerde grond voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

25.     De Afdeling overweegt ten overvloede dat het algemeen bestuur en het college op de zitting nog te kennen hebben gegeven dat het waterschap het gebruik van de beheerstrook actief zal monitoren en maatregelen zal treffen als de beheerstrook tegen de verwachting in toch intensief zal worden gebruikt. Verder hebben zij toegelicht dat de zorgen van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] serieus worden genomen en dat zij [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] zullen uitnodigen om daarover in gesprek te gaan. Bij dat gesprek zullen ook medewerkers van de gemeente West Betuwe aanwezig zijn, zoals op de zitting is afgesproken.

Conclusie

26.     Het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] is ongegrond.

27.     Het college en de raad hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 5]

28.     [appellant sub 5] woont aan de [locatie 4] in Heesselt. De woning ligt op ongeveer 40 m afstand van de dijk en grenst aan dijkvak 20a (deelgebied Kwelbos Varik). In dit dijkvak is gekozen voor een binnenwaartse asverschuiving van de dijk. Zijn beroep is gericht tegen het goedkeuringsbesluit.

Alternatieven

29.     [appellant sub 5] betoogt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieven met minder nadelige effecten voor zijn perceel zoals een constructieve oplossing. Volgens hem moet de dijk buitendijks of door middel van damwanden worden versterkt.

29.1.  Voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan is onderzoek verricht naar alternatieven. Binnen dijkvak 20a, waar ook het perceel van [appellant sub 5] ligt, is gekozen voor een binnenwaartse asverschuiving van de dijk. Zoals hiervoor onder 19.1 al is vermeld, heeft binnenwaartse versterking in grond de voorkeur. Met het voorkeursalternatief kan het bestaande dijkprofiel zoveel mogelijk behouden blijven, worden de effecten op de waarden buitendijks geminimaliseerd en worden de kosten beperkt. Op locaties waar dit niet mogelijk is, is in plaats daarvan gekozen voor een andere oplossing. Dat kan zijn het buitenwaarts versterken in grond of een ruimtebesparende oplossing zoals het plaatsen van stabiliteitsschermen of een waterkerende constructie. In dit geval kan het voorkeursalternatief hier worden toegepast. Aldus is de keuze voor de dijkversterking voortgekomen uit een afweging van verschillende varianten. Wat is aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de verrichte alternatievenbeoordeling zodanige gebreken of leemtes bevat, dat op grond hiervan ter hoogte van het perceel van [appellant sub 5] niet gekozen had mogen worden voor een binnenwaartse asverschuiving.

Het betoog faalt.

Onderzoek gevolgen project

30.     [appellant sub 5] betoogt dat niet dan wel onvoldoende onderzoek is verricht voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan. Het gaat daarbij om geohydrologisch en ecologisch onderzoek. Volgens hem heeft het college met zijn belangen onvoldoende rekening gehouden, omdat de gevolgen van het project niet volledig in beeld zijn gebracht.

30.1.  Hierna gaat de Afdeling in op de gestelde gevolgen vanwege het projectplan.

- Waterhuishouding

31.     [appellant sub 5] betoogt dat het projectplan gevolgen heeft op de waterhuishouding. De ligging van het talud dichter op zijn woning zal gevolgen hebben voor de afwatering. Volgens hem kan wateroverlast voorkomen worden door het aanleggen van drainage.

31.1.  Voor het project zijn verschillende onderzoeken verricht om eventuele nadelige gevolgen op onder meer de waterhuishouding in beeld te brengen. Hieruit volgt volgens het college dat er geen reden is om aan te nemen dat ter plaatse van het perceel van [appellant sub 5] als gevolg van de dijkversterking effecten optreden. In hoofdstuk 9 van het MER ingegaan op het aspect water. Daaruit volgt dat ten behoeve van het project een waterhuishoudkundig onderzoek is uitgevoerd. De resultaten zijn onder meer neergelegd in de "Ontwerpnota Regionaal Watersysteem" van 21 juli 2020 waarbij is gekeken naar de effecten op het grondwater en oppervlaktewater als gevolg van de dijkversterking. Die notitie is als bijlage 5 bij het MER en bijlage 7 bij het projectplan gevoegd. Er is verder ook een analyse uitgevoerd naar de lokale effecten. De resultaten staan in de notitie "Dijkversterking Tiel-Waardenburg - Raakvlakanalyse dijkdrainage en regionaal watersysteem" van 12 mei 2020, opgesteld door Sweco. Deze notitie is als bijlage 7 bij het projectplan toegevoegd. Daarin is gekeken naar de lokale inpassing van drainage en het drainagedebiet en is een geohydrologische effectberekening uitgevoerd. In paragraaf 9.1.5.4 en in de tabel op blz. 221 van het MER zijn de resultaten per dijkvak opgenomen. Daarin staat dat onder meer langs dijkvak 20a - waar het perceel van [appellant sub 5] ligt - geen effecten in de regionale oppervlaktewaterstudie naar voren zijn gekomen. Er zijn op voorhand geen geohydrologische veranderingen langs dit dijkvak te verwachten. Evenmin zijn langs het dijkvak effecten in de regionale oppervlaktewaterstudie naar voren gekomen. In dat verband heeft het college nader toegelicht dat de afwatering en de waterhuishouding van de percelen niet nader zijn uitgewerkt in het projectplan en dat eventuele voorzieningen om overlast te voorkomen zullen worden getroffen in de uitvoeringsfase. Eventuele effecten zullen worden gemonitord. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de voorgenoemde stukken niet aan het projectplan ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Onder deze omstandigheden bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de effecten van het project op de waterhuishouding.

Het betoog faalt

- Ecologisch onderzoek

32.     [appellant sub 5] betoogt dat onvoldoende ecologisch onderzoek is gedaan. Met de kap van bomen gaat er leefgebied van diverse dieren - waaronder dat van diverse vleermuizen en een uilensoort - verloren. In dat kader voert hij aan dat op zijn perceel geen onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten.

32.1.  De Afdeling stelt voorop dat de vragen of voor de uitvoering van het project een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel aan de orde komen in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat het college het projectplan niet heeft kunnen goedkeuren indien en voor zover zij op voorhand redelijkerwijs heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.

32.2.  Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de aanwezige beschermde soorten in het gebied, waaronder vleermuizen en steenuilen. In paragraaf 6.3 van het projectplan en hoofdstuk 10 van het MER is beschreven wat de te verwachten effecten voor de aanwezige beschermde diersoorten zijn. Voor het projectgebied is een soortenmanagementplan opgesteld voor de aanwezige soorten. Dit bestaat uit twee deelrapporten. Deel 1 bevat de resultaten van het veldonderzoek. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Soortenmanagementplan dijkversterking Tiel - Waardenburg Deel 1: Bureaustudie en veldonderzoek ten behoeve van de gebiedsgerichte ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming" van 13 augustus 2020 van Sweco. Deel 2 beschrijft de effecten en maatregelen op de beschermde soorten, die leefgebied hebben binnen het ruimtebeslag van de dijkversterking. De verspreiding van soorten langs het dijktraject is gedetailleerd in kaart gebracht op basis van soortgerichte veldinventarisaties. Hiermee is vastgesteld welke beschermde soorten waar langs het dijktraject aanwezig zijn, waar hun rust- en voortplantingsplaatsen zijn en wat hun essentiële leefgebied betreft. Uit deze inventarisaties is niet gebleken dat er langs dijktraject 20 - waaraan het perceel van [appellant sub 5] grenst - beschermde soorten aanwezig zijn. Aan de hand hiervan is uitgesloten dat het perceel van [appellant sub 5] een leefgebied is voor vleermuizen of uilen. Uit het soortenmanagementplan blijkt dat verder veldonderzoek is verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen. Op het perceel van [appellant sub 5] zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen, maar in de omgeving (een perceel in dijkvak 21) zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Daarnaast is onderzoek gedaan naar steenuilen. Uit tabel 6.1 volgt dat geen steenuil is aangetroffen in de omgeving van het perceel. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op deze onderzoeksresultaten heeft mogen baseren. Onder deze omstandigheden bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende ecologisch onderzoek is uitgevoerd en dat het college onder die omstandigheden goedkeuring had moeten onthouden.

Het betoog faalt.

- Overige belangen

33.     [appellant sub 5] betoogt tot slot dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen, omdat het projectplan nadelige gevolgen heeft voor zijn woonsituatie. Zo leidt het project tot verlies van een deel van zijn tuin, heeft hij een steilere inrit en worden er bomen gekapt. Verder voert [appellant sub 5] aan dat het project gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van zijn perceel, omdat de onderweg moet worden verplaatst en toerit na de dijkversterking steiler omhoog zal lopen over het binnentalud van de dijk.

33.1.  In het projectplan is vermeld dat voor de aankoop en het gebruik van de gronden voor het voorliggend project een grondverwervingsplan is opgesteld, die als bijlage 8 bij het projectplan is toegevoegd. Het college heeft toegelicht dat het perceel binnen het ruimtebeslag van de dijk valt en een deel van zijn gronden daarom in eigendom moet worden verworven. Het gaat daarbij om perceel kadastraal bekend als gemeente Varik, sectie E, nummer 562. Het perceel is 8.175 m² groot, waarvan 679 m² wordt onteigend en 197 m² nodig is voor tijdelijk gebruik. De voortuin heeft een totale oppervlakte van 1.250 m². Wat betreft de stelling van [appellant sub 5] dat de voortuin met meer dan 50% wordt verkleind door de dijkversterking, heeft het college toegelicht dat het project weliswaar leidt tot een aantasting van het woongenot van [appellant sub 5], maar dat in plaats daarvan een steunberm wordt gerealiseerd en hij de steunberm na de dijkversterking in medegebruik kan krijgen. Over de toerit is toegelicht dat deze moet worden aangepast, omdat een deel van het perceel van [appellant sub 5] nodig is voor de steunberm. Voor zover [appellant sub 5] betoogt dat de nieuwe aanleg en inrichting van de toerit gevolgen heeft voor onder meer de bereikbaarheid en onderhoudsmogelijkheden van zijn perceel, betreft dit een uitvoeringsaspect en kan dat in deze procedure niet aan de orde komen. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling aannemelijk dat het projectplan uitgevoerd zal kunnen worden. Volgens het college is voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 5]. Bij zijn perceel is gekozen voor een binnenwaartse versterking in grond. De woning wordt niet geraakt door de dijkversterking. Wel is een deel van het perceel - de tuin - nodig voor de dijkversterking en kom de dijk daarmee op een kortere afstand van de woning te liggen. In hoofdstuk 7 van het projectplan ingegaan op de beschikbaarheid van de benodigde gronden. Daarin staat dat het waterschap de gronden die nodig zijn voor de dijkversterking en na de realisering daarvan belangrijk zijn voor het beheer en onderhoud, zoveel mogelijk in eigendom wil hebben. Daartoe is verwezen naar de nota "Eigendommenbeleid 2019" en de "Regeling uitvoering eigendommenbeleid 2019". Het hierin neergelegde beleid gaat in de eerste plaats uit van aankoop van de benodigde gronden en anders van het vestigen van een zakelijk recht daarop. Het te kiezen spoor van de grondverwerving kan overeenkomstig het beleid per individueel geval verschillend zijn. Uitgangspunt is het minnelijk in eigendom verwerven van gronden. Als dat niet mogelijk is, kan worden overgegaan tot het opleggen van een gedoogverplichting of zo nodig onteigening. De Afdeling acht dit beleid en de daarin neergelegde uitgangspunten niet onredelijk. De vraag of en in hoeverre ten behoeve van de uitvoering van het projectplan gronden moeten worden onteigend en/of een gedoogbeschikking wordt opgelegd, kan in deze procedure verder niet aan de orde komen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3225. In het aangevoerde bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van [appellant sub 5] in zoverre niet voldoende in de afweging zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Conclusie onderzoek gevolgen project

33.2.  Uit het voorgaande volgt dat in het projectplan is omschreven welke gevolgen kunnen optreden, welke maatregelen worden en kunnen worden getroffen om eventuele nadelige gevolgen te beperken en welke mogelijkheden bestaan voor een (financiële) vergoeding. Bij de vaststelling van het projectplan is voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 5]. Het college heeft aan het belang van de dijkversterking op dit traject een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de met de aanwijzing gepaard gaande nadelige gevolgen voor [appellant sub 5]. Onder deze omstandigheden heeft het college terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

De betogen falen.

Conclusie

34.     Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.

35.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 6] en anderen

Ontvankelijkheid

36.     Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Indien een beroep is ingesteld bij de Afdeling kan zij krachtens artikel 8:24, tweede lid, van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat, een schriftelijke machtiging verlangen.

Indien hieraan niet is voldaan kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

37.     [appellant sub 6] heeft het beroepschrift ondertekend als contactpersoon van het Bewonersinitiatief De Ideale Rivierdijk, mede namens 68 personen die in het beroepschrift genoemd zijn. In het beroepschrift is verder vermeld dat het beroep mede ondersteund wordt door de Stichting tot behoud van het Waallandschap. Omdat [appellant sub 6] bij het beroepschrift geen machtiging of andere stukken heeft overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt, is hem bij brief van 7 december 2021 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen door toezending van schriftelijke machtigingen. [appellant sub 6] is tot en met 28 december 2021 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien [appellant sub 6] van deze gelegenheid geen gebruik maakt, hij er van uit moet gaan dat niet-ontvankelijkverklaring zal volgen.

[appellant sub 6] heeft vervolgens binnen de gestelde termijn vijf machtigingen overgelegd. Vier machtigingen zijn van personen die in het beroepschrift zijn genoemd. Dit zijn [appellant sub 6A], [appellant sub 6B], [appellant sub 6C] en [appellant sub 6D]. De vijfde machtiging is van Stichting tot behoud van het Waallandschap.

Bij brief van 10 januari 2022 heeft [appellant sub 6] aan de Afdeling echter te kennen gegeven dat het niet de intentie van de Stichting is om partij te worden in het geding en op de zitting van de voorzieningenrechter van 25 januari 2022 heeft hij bevestigd dat het niet de bedoeling is om de Stichting als appellant op te voeren. In de latere procedures bij de voorzieningenrechter stelt [appellant sub 6] dat deze intrekking een fout was en dat het door hem ingestelde beroep bij nader inzien moet worden geacht mede te zijn ingesteld namens de Stichting. In aanvulling daarop hebben [appellant sub 6] en anderen op de zitting nog toegelicht dat de ten tijde van het instellen van beroep zittende bestuursleden van de Stichting niet als partij wilden deelnemen, maar dat [appellant sub 6], [appellant sub 6D] en [appellant sub 6A] inmiddels het nieuwe bestuur van de Stichting vormen en zij wel willen dat de Stichting als partij deelneemt aan het geding.

Verder heeft [appellant sub 6] bij brief van 29 september 2022 alsnog schriftelijke verklaringen van 23 personen overgelegd, waarin zij [appellant sub 6] hebben gemachtigd namens hen op te treden in deze procedure.

37.1.  Niet in geschil is dat [appellant sub 6] met de brief van 10 januari 2022 het beroep, voor zover dat was ingediend door de Stichting, heeft ingetrokken. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 6] niet bevoegd was om het beroep van de Stichting in te trekken, zoals [appellant sub 6] en anderen hebben aangevoerd. De aan [appellant sub 6] gegeven ruim omschreven en ongeclausuleerde machtiging luidt als volgt: "Hierbij machtigt het stichtingsbestuur [appellant sub 6] om voor de stichting op te treden m.b.t. beroepschrift zaak nummer 202107033/1/R1 Gelderland Projectplan Tiel-Waardenburg." Verder blijkt uit de brief van 10 januari 2022 dat [appellant sub 6] overleg heeft gehad met de bestuursleden van de Stichting alvorens het beroep namens haar te hebben ingetrokken.

Aangezien de beroepstermijn was geëindigd op 7 december 2021, was het in beginsel niet mogelijk om op een later moment terug te komen van deze intrekking. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak 6 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT8761, kan een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn immers niet meer ongedaan gemaakt worden, tenzij er sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het beroep in te trekken. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Zoals op de zitting is gebleken, is het beroep ingetrokken overeenkomstig de wens van de toenmalige bestuursleden van de Stichting, die niet bereid waren om namens de Stichting als partij deel te nemen aan het geding. Dat de in april, augustus en september 2022 toegetreden nieuwe bestuursleden daartoe wel bereid zijn, maakt niet dat er ten tijde van de intrekking sprake was van dwaling. Verder maakt de omstandigheid dat [appellant sub 6] en anderen naar hun eigen zeggen slechts in beperkte mate over juridische kennis beschikken en door de Afdeling niet zijn gewaarschuwd voor de gevolgen van de intrekking, niet dat sprake is van aan hen niet toe te rekenen omstandigheden als hiervoor bedoeld.

Dit betekent dat het beroep, voor zover dat is ingesteld door de Stichting, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

37.2.  Het beroep moet ook niet-ontvankelijk worden verklaard, voor zover dat beweerdelijk is ingesteld namens de overige in het beroepschrift vermelde 68 personen, daarvan uitgezonderd [appellant sub 6A], [appellant sub 6B], [appellant sub 6C] en [appellant sub 6D], van wie binnen de ingevolge artikel 6:6 van de Awb door de Afdeling gestelde termijn een verklaring is overgelegd waaruit blijkt dat [appellant sub 6] gemachtigd is hen te vertegenwoordigen in deze procedure. Van de overige in het beroepschrift vermelde personen is namelijk binnen de door de Afdeling gestelde termijn, die tot en met 28 december 2021 liep, geen machtiging ontvangen. De gestelde vertegenwoordiging is dus in zoverre niet tijdig aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 6] in verzuim is geweest. Dat [appellant sub 6] het ondoenlijk en onwenselijk vindt om aan alle vermelde personen een machtiging te vragen, zoals hij heeft gesteld, is geen grond voor het oordeel dat het ontbreken van de machtigingen en het pas kort voor de zitting, ver na het verstrijken van de gestelde termijn, inzenden van 23 machtigingen verschoonbaar is.

Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 6], [appellant sub 6A], [appellant sub 6B], [appellant sub 6C] en [appellant sub 6D] (hierna ook: [appellant sub 6] en anderen)

38.     [appellant sub 6], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6D] wonen aan de Molenstraat in Varik ter hoogte van dijkvak 18a (deelgebied Varik). Hun woningen liggen op een afstand van onderscheidenlijk ongeveer 200 m, 240 m en 100 m van de dijk. De dijk in dijkvak18a zal ter hoogte van deze woningen worden opgehoogd in combinatie met de plaatsing van een pipingscherm.

[appellant sub 6B] en [appellant sub 6C] wonen aan de Donkerstraat in Heesselt nabij dijkvak 21b (deelgebied Kwelbos-Varik). Hun woningen liggen op een afstand van ongeveer 35 m onderscheidenlijk 40 m van de dijk. De dijk zal ter hoogte van deze woningen worden versterkt met een binnenwaartse asverschuiving met een ruimtebesparende oplossing ter plaatse van het bebouwingsdeeltraject aan de Donkerstraat.

Zoals [appellant sub 6] en anderen op de zitting hebben bevestigd, richt het beroep zich alleen tegen het goedkeuringsbesluit.

39.     De Afdeling volgt het college niet in zijn standpunt dat [appellant sub 6] en anderen geen belanghebbende zijn bij het goedkeuringsbesluit en hun beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aangezien [appellant sub 6] en anderen dichtbij de dijk wonen en de voorgenomen dijkversterking gevolgen kan hebben voor hun woon- en leefklimaat, hebben zij een persoonlijk rechtstreeks bij het goedkeuringsbesluit betrokken belang.

Weliswaar betogen [appellant sub 6] en anderen dat zij met het instellen van het beroep willen opkomen voor het algemeen belang van de bescherming van het dijkenlandschap, maar naar het oordeel van de Afdeling kan het betoog in dit geval niet anders worden begrepen dan dat zij daarmee ook beogen het dijklandschap ter plaatse van hun eigen percelen zoveel mogelijk te behouden door toepassing van het ontwerp DIR. Aangezien het beroep van [appellant sub 6] en anderen op de regels van de Waterwet daarmee mede strekt ter bescherming van hun eigen belang, staat artikel 8:69a van de Awb ook niet in de weg aan een eventuele vernietiging van het besluit.

40.     [appellant sub 6] en anderen betogen dat het algemeen bestuur het door hen aangedragen alternatief, dat zij ‘De Ideale Rivierdijk’ (hierna: DIR) noemen, onvoldoende bij zijn afweging heeft betrokken. Dat alternatief gaat uit van een aaneengesloten ruimtebesparende constructiedijk met damwanden langs het hele dijktraject. Bij deze variant zijn de constructies nagenoeg zelfstandig waterkerend, waardoor er geen grond en taludverflauwing hoeft te worden toegepast. Daarnaast kunnen eventueel nog golfremmende vegetatie en afvoersloten worden aangebracht. Volgens [appellant sub 6] en anderen zal door toepassing van dit alternatief minder ruimtebeslag plaatsvinden en zal het landschap minimaal worden aangetast. Zij stellen dat aaneengesloten damwanden ook meer veiligheid bieden dan het gekozen ontwerp met overgangen tussen harde en zachte dijken. Door het aangedragen alternatief niet met een maatschappelijke kosten-batenanalyse op haalbaarheid te onderzoeken, is het projectplan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, aldus [appellant sub 6] en anderen.

Gelet op de wijze waarop het algemeen bestuur is omgesprongen met het aangedragen ontwerp van DIR en de gesprekken die daarover tussen een deel van de bewoners en het waterschap zijn gevoerd, voelen [appellant sub 6] en anderen zich niet serieus genomen en is er volgens hen geen sprake geweest van een zorgvuldig participatieproces. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat zij al vanaf 2019 met medewerking van het waterschap hebben gewerkt aan het ontwerp DIR. Volgens [appellant sub 6] en anderen heeft ir. W. de Haan, medewerker van het waterschap, een actieve faciliterende rol  gespeeld in de ontwerpfase en heeft hij DIR goed en toepasbaar genoemd. Door de gesprekken met medewerkers van het waterschap is bij hen de indruk gewekt dat het ontwerp DIR nog integraal in de afweging van varianten meegenomen zou worden. Door het bij de zienswijze ingediende alternatief DIR vervolgens zonder nader onderzoek in de Nota van Antwoord af te serveren, heeft het waterschap een vertrouwensbreuk veroorzaakt, aldus [appellant sub 6] en anderen.

40.1.  Voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan is onderzoek verricht naar alternatieven. In paragraaf 3.5 van het projectplan is in zoverre het ontwerpproces beschreven. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau staat dat voor het project is gekozen voor een MER in twee delen: een globale MER in de verkenningsfase en een specifieke MER in de uitwerkingsfase. Voor beide delen van het MER is hierin een beoordelingskader opgenomen. In de notitie "Kansrijke Oplossingsrichtingen" van 2 mei 2017, opgesteld door Sweco, 2017 zijn de 19 meest kansrijke oplossingen in beeld gebracht. Deze beoordeling heeft geleid tot drie kansrijke alternatieven, elk met twee varianten. In de rapportage dijkversterkingsmogelijkheden van Sweco van 18 december 2017 zijn de dijkversterkingsmogelijkheden verder uitgewerkt en zijn deze per dijksectie beoordeeld. Vervolgens zijn de eventuele effecten van deze alternatieven en varianten globaal onderzocht. In dat verband is het rapport "Effectenstudie Dijkversterking Tiel-Waardenburg" van 10 september 2018 door Sweco opgesteld. Deze is specifiek gericht op de milieueffecten van de dijkversterking (een binnenwaartse of buitenwaartse variant). Het voorkeursalternatief is per dijkvak uitgewerkt in de Nota Voorkeursvariant van 27 september 2018. Daarbij is gekeken naar een maximale binnenwaartse versterking in grond, een maximale buitenwaartse versterking in grond, een (sterk) ruimtebesparende oplossing of een versterking in grond gecombineerd met ruimtebesparende oplossingen. Hieruit volgt dat eerst een brede variantenafweging heeft plaatsgevonden en dat de meest kansrijke dijkverbeteringsvarianten vervolgens nader zijn uitgewerkt. Daarbij is rekening gehouden met onder meer de technische haalbaarheid, eventuele gevolgen voor de omgeving en de kosten. Het voorkeursalternatief is het binnenwaarts versterken van de bestaande dijk in grond, omdat het bestaande dijkprofiel behouden kan blijven, de effecten op de waarden buitendijks worden geminimaliseerd en de kosten worden beperkt. Op locaties waar dit niet mogelijk is, is in plaats daarvan gekozen voor een andere oplossing. Dat kan zijn het buitenwaarts versterken in grond of een ruimtebesparende oplossing zoals het plaatsen van stabiliteitsschermen of een waterkerende constructie. Daarmee is gekozen voor het uit het beleid van het waterschap voortvloeiende voorkeursvolgorde dat dijkversterkingen in grond de voorkeur hebben boven constructies en dat een binnenwaartse versterking de voorkeur heeft boven een buitenwaartse versterking.

40.2.  Mede gelet op het verhandelde ter zitting, begrijpt de Afdeling het betoog van [appellant sub 6] en anderen over het participatieproces aldus, dat dit niet zozeer gaat over het aan het besluit ten grondslag liggende participatieproces op zichzelf, maar over de wijze waarop het waterschap met hen en het in de zienswijze aangedragen alternatief DIR is omgesprongen.

Bij brief van 30 september 2022 heeft De Haan, technisch adviseur bij het waterschap, een overzicht gegeven van de vanaf 2019 gevoerde gesprekken met [appellant sub 6] en anderen. In deze brief heeft hij toegelicht dat het de bedoeling van de gesprekken was om bewoners mee te nemen in de wijze waarop technisch wordt omgegaan met de dijkversterking. Volgens De Haan is in de gesprekken aan [appellant sub 6] en anderen vooral uitgelegd hoe een dijkontwerp tot stand komt, wat de faalmechanismen zijn en waar de ontwerpers naar kijken als het gaat om de technische oplossingen in relatie tot onder meer ruimtelijke kwaliteit en natuur. De Haan heeft verder toegelicht dat hij ook vragen over onder meer het ontwerp DIR heeft beantwoord, maar dat hij niet actief heeft meegeholpen bij de ontwikkeling van het ontwerp DIR. Ook heeft hij meermalen tegen [appellant sub 6] en anderen gezegd dat het door hen ontwikkelde ontwerp DIR onder specifieke omstandigheden een goede oplossing kan zijn, maar dat toepassing van damwanden over de gehele lengte van de dijk te duur is en niet voldoet aan de opdracht dat het dijkontwerp sober en doelmatig moet zijn, aldus De Haan.

[appellant sub 6] en anderen hebben deze schriftelijke weergave van de strekking en inhoud van de gesprekken ter zitting niet weersproken. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan [appellant sub 6] en anderen is toegezegd of bij hen anderszins de indruk is gewekt dat het ontwerp DIR met een maatschappelijke kosten-batenanalyse op haalbaarheid zou worden beoordeeld en nog integraal in de afweging van varianten zou worden meegenomen.

Aangezien De Haan met bovenstaande schriftelijke uiteenzetting zijn visie heeft gegeven over de strekking van de gevoerde gesprekken met [appellant sub 6] en anderen met zijn rol daarin en er geen aanleiding is om daar aan te twijfelen, ziet de Afdeling alleen al daarom geen reden om De Haan als getuige te horen. De Afdeling wijst het verzoek daartoe van [appellant sub 6] en anderen daarom af.

40.3.  De Afdeling ziet in het aangevoerde ook overigens geen grond voor het oordeel dat het waterschap meer onderzoek had moeten doen naar het door [appellant sub 6] en anderen aangedragen alternatief DIR. De Afdeling overweegt daarover het volgende.

Ondanks het feit dat [appellant sub 6] en anderen het voorstel voor DIR ruim na de keuze van het voorkeursalternatief naar voren hebben gebracht, heeft het waterschap naar het voorstel gekeken en hierop gereageerd. In de Nota van Antwoord en in een memo van 25 juni 2021 aan de raad van West Betuwe is ingegaan op de haalbaarheid van het voorstel. Ook in het verweerschrift hebben het college en het algemeen bestuur gemotiveerd uiteengezet dat DIR geen realistische oplossing is. Dit blijkt allereerst uit de eerder in het ontwerpproces gemaakte beoordeling van een met DIR vergelijkbaar alternatief. Dat alternatief is als niet realistisch afgevallen, omdat het ongeveer 50% duurder was dan een versterking in grond. Het college en het algemeen bestuur hebben verder toegelicht dat in het vergunningenontwerp al voor een groot deel van het traject wordt voorzien in versterking met constructies, waarmee het gekozen vergunningenontwerp dus in belangrijke mate in lijn met het voorstel van [appellant sub 6] en anderen ruimtebesparend is. Nog meer toepassen van constructies is volgens hen niet wenselijk vanwege de kosten, de technische belemmeringen en het subsidiekader van het HWBP. In dit verband hebben zij er op gewezen dat DIR door de hoge staalprijzen een tweemaal zo hoge investering zal vergen dan het vergunningenontwerp. Wat betreft de technische belemmeringen is toegelicht dat constructies slecht uitbreidbaar en minder duurzaam zijn, waardoor ze na hun technische levensduur volledig moeten worden vervangen. Constructies zijn daarnaast moeilijk te inspecteren en te onderhouden. Ook is de helling van het talud bij DIR van 1:2-1:2,5 onwenselijk voor de beheerbaarheid van de dijk. Een taludhelling van 1:3 is voor het beheer van de dijk minimaal noodzakelijk. Het aanbrengen van constructies zal verder meer overlast met zich brengen en meer tijd in beslag nemen. Het college en het algemeen bestuur hebben verder nog in aanmerking genomen dat de kosten van de realisering van DIR niet gedekt zijn, omdat DIR niet past binnen de uitgangspunten "sober, robuust en doelmatig" van de subsidieregeling van het HWBP.

De Afdeling ziet in wat [appellant sub 6] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben het college en het algemeen bestuur voldoende gemotiveerd dat het alternatief DIR in de gegeven omstandigheden geen realistische oplossing is voor de dijkversterking. Gelet daarop heeft het waterschap kunnen afzien van een verdergaand onderzoek naar de haalbaarheid van het ontwerp DIR. Van een onzorgvuldig genomen besluit is in zoverre dan ook geen sprake.  Het college heeft in zoverre terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

41.     Het beroep, voor zover dat is ingesteld door de Stichting en de overige in het beroepschrift genoemde personen, daarvan uitgezonderd [appellant sub 6], [appellant sub 6A], [appellant sub 6B], [appellant sub 6C] en [appellant sub 6D] is niet-ontvankelijk.

Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 6], [appellant sub 6A], [appellant sub 6B], [appellant sub 6C] en [appellant sub 6D], is ongegrond.

42.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 6] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld door de Stichting tot behoud van het Waallandschap en de overige in het beroepschrift genoemde personen, daarvan uitgezonderd [appellant sub 6], [appellant sub 6A], [appellant sub 6B], [appellant sub 6C] en [appellant sub 6D];

II.       verklaart de overige beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Dinleyici
griffier

909 en 604