Uitspraak 202201224/1/R4


Volledige tekst

202201224/1/R4.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Enkhuizen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 10 januari 2022 in zaak nr. 21/1888 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast afkomstig van de fontein in de vijver van het Snouck van Loosenpark in Enkhuizen afgewezen.

Bij besluit van 17 maart 2021 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 21 oktober 2022, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. van Houten en M. Brieffies, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Waar gaat deze zaak over?

2.       [appellanten] wonen op het adres [locatie 1] in Enkhuizen, nabij de vijver in het Snouck van Loosenpark. Zij ervaren geluidsoverlast van de fontein in de vijver. Zij lichten toe dat ze in een rustige woonomgeving wonen met weinig omgevingsgeluid. Daardoor vinden zij het geluid van de fontein extra hinderlijk. Om die reden hebben zij op 20 mei 2019 een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Volgens hen veroorzaakt de fontein in strijd met artikel 4:6, eerste lid, van de APV Enkhuizen en artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) geluidsoverlast. Omdat deze artikelen geen concrete geluidsnorm kennen, heeft het college aangesloten bij de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Op 22 juli 2019 heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland een geluidsmeting verricht. Daaruit is gebleken dat er geen overschrijding van de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit was. Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van een overtreding. [appellanten] hebben vervolgens bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 april 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 januari 2022 heeft de rechtbank hun beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.

Na september 2020 is de in 2001 geplaatste fontein vervangen door een andere fontein. Partijen zijn het erover eens dat deze nieuwe fontein minder geluidsoverlast geeft dan de oude fontein. Op de zitting hebben [appellanten] aangegeven ook geluidsoverlast van de nieuwe fontein te hebben. De fontein is overdag van 10.00-17.00 uur en in de periode van 1 april tot en met 31 oktober in bedrijf.

Ten onrechte aangesloten bij de norm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit?

3.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft aangesloten bij de norm van 50 dB(A) uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Volgens hen heeft die norm betrekking op installaties en toestellen in een inrichting, terwijl het in deze zaak gaat om een zuivere woonomgeving waar geen bedrijf of inrichting is toegestaan. In plaats daarvan had het college volgens hen moeten aansluiten bij de geluidsnorm van 30 dB(A) uit artikel 3.8 van het Bouwbesluit, omdat die norm volgens hen is bedoeld om geluidhinder voor buren te beperken.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat artikel 4:6, eerste lid, van de APV Enkhuizen weliswaar het in werking hebben van toestellen of geluidsapparaten welke voor omwonenden geluidhinder veroorzaken verbiedt, maar dat het vierde lid van dit artikel bepaalt dat dit verbod niet geldt voor openbare fonteinen. Dit betekent in deze zaak dat niet gehandhaafd kan worden op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de APV Enkhuizen.

De Afdeling stelt ook vast dat artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit wel een verbod op het veroorzaken van geluidsoverlast bevat, maar dat daarin geen concrete geluidsnorm is opgenomen. Het college heeft ervoor gekozen om bij de beoordeling van de vraag of de fontein geluidsoverlast veroorzaakt aan te sluiten bij de norm van 50 dB(A) uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.

3.2.    De Afdeling overweegt dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of er sprake is van geluidsoverlast als bedoeld in artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit. Aan de hand van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.

In dit geval heeft het college de beoordelingsruimte ingevuld door aan te sluiten bij de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Vervolgens heeft het college aan de hand van een meting geconcludeerd dat deze norm niet is overschreden.

3.3.    Omdat artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit geen concrete geluidsnorm kent en het college beoordelingsruimte heeft voor de beoordeling wanneer sprake is van geluidhinder in de zin van deze artikelen, mocht naar het oordeel van de Afdeling het college hiervoor aansluiting zoeken bij een andere passende geluidsnorm. Het betoog van [appellanten] dat niet bij de norm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit kon worden aangesloten, omdat de fontein geen inrichting is, slaagt niet. Dat de fontein geen inrichting is, maakt niet dat het college niet mocht aansluiten bij de geluidnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. De norm houdt in dat het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de geluidsbelasting maximaal 50 dB(A) op de gevel van onder andere woningen mag zijn. De keuze voor de toepassing van de concrete geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit past binnen de beoordelingsruimte die het college heeft.

De Afdeling volgt het betoog van [appellanten] dat had moeten worden aangesloten bij de geluidsnorm van 30 dB uit artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit, niet. Deze geluidsnorm heeft betrekking op de geluidsbelasting van specifieke installaties. Het gaat om een maximaal toegestaan geluidsniveau van 30 dB binnenin de woning. Omdat artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit niet van toepassing is op de fontein, was het college niet verplicht om de concrete geluidsnorm uit dit artikel toe te passen. Dat het college wat betreft de keuze van een concrete geluidsnorm een andere keuze heeft gemaakt dan die overeenkomt met de wens van [appellanten], past binnen de beoordelingsruimte die het college in dit kader toekomt.

Het betoog slaagt niet.

Verkeerd gemeten?

4.       [appellanten] stellen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich niet mocht baseren op de meting van de Omgevingsdienst, omdat de Omgevingsdienst niet de geldende voorschriften in acht heeft genomen bij de gedane meting. Op de zitting hebben [appellanten] toegelicht dat het hen gaat om de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" (hierna: de handleiding). Als deze handleiding zou zijn gevolgd, dan had volgens hen gemeten moeten worden op de gevel van de kortst nabijgelegen woning, te weten de woning aan het [locatie 2]. Bij die woning zou de geluidnorm van 50 dB(A) wel worden overschreden.

4.1.    De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college zich bij zijn oordeel mocht baseren op de meting van de Omgevingsdienst. Hierbij is van belang dat het college geen wettelijke verplichting had om de handleiding te volgen. In het kader van het handhavingsverzoek mocht het college zich beperken tot de vraag of het geluidniveau van de fontein bij de woning van [appellanten] hoger was dan 50 dB(A). Door vanaf het perceel van [appellanten] te meten kon worden vastgesteld of de fontein ten aanzien van hen geluidsoverlast veroorzaakt in de zin van artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

418-1005

BIJLAGE

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

1.       Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a.       de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

[…]

APV Enkhuizen

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

4. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor openbare fonteinen.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Bouwbesluit 2012

Artikel 1

[…]

gebruiksgebied: vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is;

[…]

verblijfsgebied: gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen;

[…]

Artikel 3.8

1. Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.

2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.

Artikel 7.22

Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;

b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of

d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.