Uitspraak 202101468/1/R3


Volledige tekst

202101468/1/R3.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2021 in zaak nr. 19/3107 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan verbouwen van een woning aan de [locatie 1] in Woubrugge (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 april 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 januari 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 april 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en dit aangeduid als incidenteel hoger beroep.

[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 14 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door K. Moenis, en [wederpartij], vergezeld door [gemachtigde A], zijn verschenen. Verder is op zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, en vergezeld door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De omgevingsvergunning die het college aan [vergunninghouder] heeft verleend maakt de (al gerealiseerde) verbouwing van de woning van [vergunninghouder] mogelijk. Deze verbouwing bestaat uit het bouwen van een dakopbouw aan de noordelijke kant van de woning en een overkapping aan de zuidelijke kant van de woning. Ook is een uitbouw aan de westelijke kant van de woning gebouwd.

[wederpartij] woont aan de [locatie 2], op korte afstand van de verbouwde woning van [vergunninghouder]. Hij is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tegen het besluit van het college in bezwaar om de omgevingsvergunning in stand te laten, is [wederpartij] in beroep gegaan. Hij keert zich tegen het toestaan van de overkapping en de uitbouw.

2.       De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij zijn besluitvorming niet heeft betrokken dat de overkapping hoger is dan het toen geldende bestemmingsplan "Partiële herziening kernen Woubrugge-Hoogmade" toestond. De rechtbank heeft in de uitspraak overwogen dat zij geen mogelijkheid zag om het college in de gelegenheid te stellen het besluit op dit punt te herstellen (door toepassing van de bestuurlijke lus) of om zelf in de zaak te voorzien. Zij heeft het college niet gevolgd in diens standpunt dat het nieuwe bestemmingsplan "Kernen Woubrugge-Hoogmade" deze overkapping wel mogelijk maakte, en heeft overwogen dat het haar niet duidelijk was welke complicaties als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan konden optreden. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden onbesproken gelaten.

Het college kan zich niet vinden in deze uitspraak en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft een schriftelijke reactie ingezonden en dat aangeduid als incidenteel hoger beroep.

Het hoger beroep van het college

3.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft volstaan met een vernietiging van het besluit op bezwaar en de beslissing dat het college een nieuw besluit moet nemen. Volgens het college had de rechtbank op finale geschilbeslechting moeten aansturen. Dat had de rechtbank kunnen doen door de omgevingsvergunning in stand te laten, omdat de overkapping in overeenstemming was met het nieuwe bestemmingsplan. Voor zover de rechtbank daarover aarzelde, had zij toepassing moeten geven aan de bestuurlijke lus en het college de gelegenheid moeten bieden om gebreken aan het besluit te herstellen. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte de overige beroepsgronden onbesproken gelaten, aldus het college.

Op de zitting hebben het college en [vergunninghouder] de Afdeling gevraagd om aan de hand van het nu geldende bestemmingsplan alsnog te beoordelen of de Afdeling alsnog de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kan laten, of om alsnog toepassing te geven aan de bestuurlijke lus.

3.1.    Artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht.

Artikel 8:51a, eerste lid, bepaalt dat de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dit wordt toepassing van de bestuurlijke lus genoemd.

3.2.    De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting op 8 januari 2021. Toen was het nieuwe bestemmingsplan "Kernen Woubrugge-Hoogmade" al door de raad van Kaag en Braassem vastgesteld, maar het was nog niet in werking getreden omdat de beroepstermijn nog liep. Voor [wederpartij] en anderen bestond nog de mogelijkheid om tegen het bestemmingsplan op te komen. Dat heeft [wederpartij] overigens ook gedaan. Bovendien moest de rechtbank rekening houden met de mogelijkheid dat het bestemmingsplan binnen deze termijn nog zou worden geschorst door de indiening van een verzoek om voorlopige voorziening, en dat de voorzieningenrechter die schorsing zou kunnen verlengen. Daar komt bij dat de rechtbank heeft overwogen dat zij het college niet zonder meer kon volgen in zijn uitleg van de regels van het nieuwe bestemmingsplan, zodat de rechtbank niet kon concluderen dat de overkapping daarmee in overeenstemming is. De rechtbank heeft dan ook terecht niet zelf in de zaak voorzien door, onder verwijzing naar het nieuwe bestemmingsplan, te bepalen dat de omgevingsvergunning in stand blijft.

3.3.    De toepassing van de bestuurlijke lus is een bevoegdheid van de bestuursrechter en geen verplichting. De rechtbank heeft de mogelijkheid om de bestuurlijke lus toe te passen bezien en gemotiveerd waarom zij daartoe geen mogelijkheid zag, namelijk vanwege de onduidelijkheid over de betekenis van het nieuwe bestemmingsplan. De overwegingen van de rechtbank en de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan maakten dat er mogelijk een geheel nieuwe beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning van [vergunninghouder] moest worden gemaakt. Onder die omstandigheden mocht de rechtbank ervoor kiezen om geen toepassing te geven aan de bestuurlijke lus.

3.4.    De Afdeling stelt verder vast dat de beroepsgronden die de rechtbank onbesproken heeft gelaten, gaan over de ligging van de voorgevel en over een dubbelbestemming in het oude bestemmingsplan. Ook voor deze beroepsgronden gold dat het nieuwe bestemmingsplan van betekenis kon zijn voor een nieuw te nemen besluit op bezwaar. Gelet op wat daarover hiervoor is overwogen, was de rechtbank niet gehouden om vooruit te lopen op een beoordeling die het college mogelijk aan de hand van het nieuwe bestemmingsplan zou moeten gaan maken. Zij mocht er dan ook voor kiezen om de beroepsgronden onbesproken laten.

Het betoog slaagt niet.

3.5.    De Afdeling ziet in het betoog van het college dus geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 8:41a van de Awb.

4.       Het hoger beroep van het college is ongegrond.

Incidenteel hoger beroep?

5.       [wederpartij] heeft zijn schriftelijke uiteenzetting aangeduid als incidenteel hoger beroep.

5.1.    Artikel 8:110, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien hoger beroep is ingesteld, degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep kan instellen.

5.2.    Voor de vraag of sprake is van een incidenteel hoger beroep als bedoeld in artikel 8:110 van de Awb is niet beslissend hoe het stuk zelf is aangeduid. Beslissend is of de indiener van het stuk opkomt tegen onderdelen van de aangevallen uitspraak. Het moet daarbij bovendien gaan om een "tegenaanvalswapen" in reactie op het principaal hoger beroep (in dit geval het hoger beroep van het college). Als met hetzelfde doel wordt opgekomen tegen dezelfde overwegingen die in het principaal hoger beroep zijn bestreden, gaat het om een ondersteuning van het principaal hoger beroep en niet om een incidenteel hoger beroep.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat het stuk van [wederpartij] geen gronden tegen de aangevallen uitspraak bevat. Op de zitting heeft [wederpartij] toegelicht dat hij met zijn incidenteel hoger beroep heeft bedoeld om op te komen tegen het onbesproken laten van beroepsgronden door de rechtbank. De Afdeling overweegt dat dit uit het stuk zelf niet kan worden afgeleid. Daargelaten de vraag of [wederpartij] het stuk op de zitting nog in deze zin kon aanvullen, overweegt de Afdeling dat dit op dit punt een ondersteuning inhoudt van het principaal hoger beroep van het college. Het stuk dat [wederpartij] heeft ingezonden is daarom geen incidenteel hogerberoepschrift. Overigens heeft de Afdeling de hogerberoepsgrond van het college over het onbesproken laten van beroepsgronden door de rechtbank hiervoor besproken.

Slotoverwegingen

6.       De conclusie is dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan een beoordeling of de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit alsnog in stand kunnen blijven, en ook niet aan eventuele toepassing van de bestuurlijke lus.

De Afdeling voegt hieraan toe dat het in beginsel ook niet op de weg van de rechtbank of de Afdeling ligt om te beoordelen in hoeverre een bouwplan in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, en of zo nodig afwijking van het bestemmingsplan kan worden toegestaan, zolang het college die beoordeling nog niet zelf heeft gemaakt. Het college was er op grond van de aangevallen uitspraak ook toe gehouden om die beoordeling zelf te maken. Het moest immers een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] nemen. Het college is weliswaar in hoger beroep gegaan tegen die uitspraak, maar het heeft geen verzoek om voorlopige voorziening gedaan om te voorkomen dat het vóór de behandeling van dat hoger beroep gevolg moest geven aan de aangevallen uitspraak. Het college heeft echter nagelaten om een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen.

Het college zal nu alsnog een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] moeten nemen, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank.

8.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

9.       Het college moet de proceskosten van [wederpartij] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 19,18;

IV.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

727