Uitspraak 202206094/3/V2


Volledige tekst

202206094/3/V2.
Datum beslissing: 25 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022 in zaak nr. 21/5304 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022 in zaak nr. 21/5304.

De staatssecretaris heeft de vertrouwelijke versie van een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van dit stuk.

Het betreft een verslag van het casusoverleg van het Veiligheidshuis van 14 november 2018.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van het stuk kennis zal nemen.

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.       De staatssecretaris heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat een inbreng van de partners van het Veiligheidshuis, zoals de gemeente, het Openbaar Ministerie en de politie, wordt gegeven op basis van vertrouwelijkheid en dat het gaat om persoonlijke beleidsopvattingen van deelnemers aan het overleg. Voor het bestuurlijk draagvlak en ten behoeve van de vrijheid om van gedachten te wisselen, is het van belang dat die mogelijkheid tot vertrouwelijk overleg en vertrouwelijke bestuurlijke inbreng blijft bestaan zonder dat degene op wie het overleg betrekking heeft daarvan kennis neemt. Dit is volgens de staatssecretaris ook in het belang van de bescherming van de nationale veiligheid.

4.       De Afdeling heeft kennisgenomen van het overgelegde vertrouwelijke stuk. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de mogelijkheid van vertrouwelijk overleg en bestuurlijke inbreng van betrokken partijen in dit geval zwaarder dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van het stuk.

5.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer

w.g. Van Kesteren

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022

897