Uitspraak 202106206/1/R3


Volledige tekst

202106206/1/R3.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Hillegom,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hillegom,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied en de Zanderij" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2022, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant A], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en de raad, vertegenwoordigd door D. Schaap en N.L.J.M. van Hattum, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.J.M. van Lint, advocaat te Sassenheim, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan heeft betrekking op het gehele buitengebied van de gemeente Hillegom inclusief het gebied De Zanderij. Het plangebied wordt globaal begrensd door de kern van Hillegom, de Ringvaart in het oosten en de gemeentegrenzen van Bloemendaal, Noordwijk en Lisse. Het plan is een zogenoemd "bestemmingsplan met verbrede reikwijdte." Volgens de plantoelichting is het omgevingsplan een doorvertaling van de in 2018 door de raad vastgestelde Omgevingsvisie Hillegom.

[appellant] en anderen zijn eigenaren van de percelen gelegen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Hillegom. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarin op de locatie achter hun percelen bouwmogelijkheden (hierna: de betrokken locatie) zijn opgenomen voor het bouwen van een bedrijfsgebouw (loods).

Relevante regelgeving

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Bespreking beroepsgronden

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kunnen verder op grond van artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw, in aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. De Afdeling zal daarom ook beoordelen of - voor zover dat aan de orde is - de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij het plan in overeenstemming met de in artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw, vermelde criteria heeft vastgesteld.

Intrekking beroepsgronden

4.       [appellant] en anderen hebben op de zitting hun beroepsgrond dat in het plan geen rekening is gehouden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen op hun percelen ingetrokken.

Omgevingsverordening

5.       [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (hierna: Omgevingsverordening) is vastgesteld. [appellant] en anderen voeren in dit kader aan dat de raad niet heeft aangetoond dat door het toekennen van de bebouwingsmogelijkheden voor een loods op de betrokken locatie, de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Verder is volgens [appellant] en anderen niet gebleken dat het toekennen van de bebouwingsmogelijkheden wordt gecompenseerd door één van de salderingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 6.9, zevende lid, van de Omgevingsverordening.

[appellant] en anderen voeren verder aan dat het plan niet voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 6.17, vijfde lid, onder c, van de Omgevingsverordening. Volgens hen tast het plan vanwege de toekenning van de bebouwingsmogelijkheden aan de betrokken locatie de ruimtelijke kwaliteit significant aan.

[appellant] en anderen betogen tevens dat het plan in strijd met artikel 6.18, eerste lid, onder a, van de Omgevingsverordening is vastgesteld. Zij wijzen er op dat de betreffende bouwmogelijkheden zijn voorzien op een ander perceel of aangesloten terrein. Er is daarmee niet voldaan aan de voorwaarde dat de agrarische bebouwing wordt geconcentreerd.

5.1.    De raad stelt dat er geen sprake is van strijd met de Omgevingsverordening en verwijst naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 24 april 2020 (zaaknr. 20/2340).

5.2.    De Afdeling overweegt dat het beroep van [appellant] en anderen ervan uitgaat dat het plan de loods waarvoor het college van burgemeester en wethouders op 23 mei 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend, als zodanig positief bestemt. De raad heeft ter zitting bevestigd dat zij dat met het plan in ieder geval heeft beoogd. Het is de Afdeling evenwel niet gebleken dat hiervan sprake is. De gemachtigde van de raad heeft desgevraagd op de zitting hierover ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Uit het kaartmateriaal van het plan blijkt niet van een dergelijke positieve bestemming. Voor zover dat zou moeten worden afgeleid uit artikel 2.17 van de planregels, volgt de Afdeling dit niet. In artikel 2.17 van de planregels is bepaald dat een bouwactiviteit moet voldoen aan de beoordelingsregels die gelden voor de aan de betrokken locatie geldende zogenoemde werkingsgebieden. De Afdeling stelt vast dat aan de betrokken locatie de werkingsgebieden "Bouwen", "Niet openbaar", "Duurzame bloementuin" en "Levendige linten" zijn toegekend. Uit de planregels voor die werkingsgebieden, volgt naar het oordeel van de Afdeling niet dat ter plaatse zonder meer is voorzien in de vergunde loods. In artikel 2.17 van de planregels is immers als voorwaarde opgenomen dat de betrokken bouwactiviteit passend moet zijn binnen de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur, hetgeen een nadere beoordeling inhoudt. Voorts is in het - op het werkingsgebied bloementuin betrekking hebbende - artikel 3.3 van de planregels bepaald dat de betrokken activiteit in voldoende mate moet bijdragen aan de doelstellingen van artikel 3.1., hetgeen ook een nadere beoordeling inhoudt. Datzelfde is het geval in het - op het werkingsgebied "Levendige linten" - betrekking hebbende artikel 3.12. Daarbij wordt in artikel 3.1, onder m weliswaar gesproken over het behoud van bestaande legale functies, maar een bouwwerk als de vergunde loods is geen functie en een daartoe strekkende begripsomschrijving is ook niet in de planregels opgenomen. Voorts wordt in art. 3.10, onder h, waarnaar in artikel 3.12 wordt verwezen, weliswaar gesproken over het behoud van de huidige vormen van gebruik, maar de vergunde loods is ook geen vorm van gebruik en een daartoe strekkende begripsomschrijving is ook niet in de planregels opgenomen. Verder heeft het bepaalde in paragraaf 2.2.2 van de planregels alleen betrekking op gebruiksactiviteiten. Ook uit deze planregels kan derhalve niet evident worden afgeleid dat de vergunde loods in het voorliggende plan als zodanig positief is bestemd.

5.3.    Daarentegen is gelet op het voorgaande ook niet uitgesloten dat het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor een loods en eventuele uitbreidingsmogelijkheden daarvan. Voor de Afdeling is dat toch aanleiding om over te gaan tot een inhoudelijke bespreking van het beroep van [appellant] en anderen.

5.4.    Waar [appellant] en anderen stellen dat het plan in strijd met artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is vastgesteld, overweegt de Afdeling het volgende.

5.4.1. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997, eerste herziening" was aan de betrokken locatie de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" en de subbestemming (Ab) toegekend. Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels van dat plan was de betrokken locatie bestemd voor "Akker-, bollenteelt- en tuinbouwbedrijven alsmede gemengde tuinbouwbedrijven".

5.4.2. De Afdeling stelt voorop dat artikel 6.9 van de Omgevingsverordening alleen van toepassing is indien sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingsverordening, in samenhang met bijlage I bij die verordening, moet onder een ruimtelijke ontwikkeling worden verstaan: bebouwing of gebruik van bebouwing of grond. Uit artikel 6.8 van de Omgevingsverordening volgt wanneer sprake is van bestaande bebouwing of bestaand gebruik van grond of bebouwing. Daarvan is op grond van artikel 6.8, eerste lid, onder b, onder andere sprake wanneer op het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingsverordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend die op grond van het geldende bestemmingsplan moet of kan worden verleend. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening, was aan de betrokken locatie de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" en de subbestemming (Ab) op grond van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997, eerste herziening" toegekend. Deze bestemming stond niet in de weg aan het oprichten van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bollenteeltbedrijf, waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening ook een aanvraag om een omgevingsvergunning was ingediend. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de mogelijkheid om een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bollenteeltbedrijf op de betrokken locatie op te richten, niet kan worden aangemerkt als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in de zin van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het voorliggende plan, voor zover aan de betrokken locatie bouwmogelijkheden zijn toegekend voor het oprichten van een bedrijfsloods ten behoeve van het bollenteeltbedrijf van [partij], in strijd met artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is vastgesteld.

5.5.    Ten aanzien van de beroepsgrond van [appellant] en anderen dat het plan niet voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 6.17, vijfde lid, onder c, van de Omgevingsverordening, overweegt de Afdeling dat deze bepaling betrekking heeft op bestaande handels- en exportbedrijven. Op de zitting is namens [partij] verklaard dat de bedrijfsloods behoort tot zijn bollenteeltbedrijf en dat dit bollenteeltbedrijf niet als een handels- of exportbedrijf kan worden aangemerkt. Daarbij is namens [partij] toegelicht dat door het bollenteeltbedrijf alleen zelf gekweekte producten worden verkocht. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat artikel 6.17, vijfde lid, onder c, van de Omgevingsverordening voor de betrokken locatie niet van toepassing is, omdat de bedrijfsloods niet behoort tot een handels- of exportbedrijf.

5.6.    Wat betreft de beroepsgrond van [appellant] en anderen dat het plan in strijd met artikel 6.18, eerste lid, onder a, van de Omgevingsverordening is vastgesteld, omdat niet voldaan zou zijn aan de voorwaarde dat de agrarische bebouwing wordt geconcentreerd, stelt de Afdeling voorop dat ook deze bepaling alleen betrekking heeft op nieuwe agrarische bebouwing. Onder verwijzing naar wat de Afdeling hiervoor onder 5.4.2 heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van nieuwe agrarische bebouwing als bedoeld in deze bepaling. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 6.18, eerste lid, onder a, van de Omgevingsverordening is vastgesteld.

5.7.    Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat het plan niet in strijd met de Omgevingsverordening is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met gemeentelijk beleid

6.       [appellant] en anderen voeren aan dat het plan vanwege de toegekende bouwmogelijkheden aan de betrokken locatie in strijd met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 (ISG 2016) en de Omgevingsvisie Hillegom is vastgesteld. Volgens [appellant] en anderen leidt het toekennen van deze bouwmogelijkheden tot een aantasting van het beschermde open bollenlandschap en de zichtlijnen.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat hij met de vaststelling van het plan ervoor heeft gekozen om bestaand legaal gebruik van gronden en bebouwing respecteren. Ook heeft de raad ervoor gekozen om bestaande ongebruikte bouw- en gebruiksrechten uit de voorheen geldende bestemmingsplannen voor een periode tot drie jaar na inwerkingtreding van het plan te handhaven. Volgens de raad zijn deze keuzen niet strijdig met de ISG 2016 en de Omgevingsvisie, omdat deze beide beleidsdocumenten het faciliteren van bedrijven uit de bollenteeltsector als uitgangspunt hebben. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich redelijkerwijs niet op dit standpunt heeft kunnen stellen, omdat uit beide beleidsdocumenten dit uitgangspunt naar voren komt. Verder overweegt de Afdeling dat de betrokken locatie op de kaart die is opgenomen in het hoofdstuk "Thematische uitwerking" van de ISG 2016 niet is aangewezen als een locatie waar wordt gestreefd naar het behoud van open vensters op het bollenlandschap en de benutting als toeristische uitzichtpunt. Verder zijn op de betrokken locatie de zichtlijnen langs de bebouwing aan de Noorder Leidsevaart al beperkt.

6.2.    Gelet op de voornoemde omstandigheden ziet de Afdeling op basis van wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de ISG 2016 en de Omgevingsvisie Hillegom heeft vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tieleman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

817

BIJLAGE

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geldend op 22 juni 2021)

Artikel 1.1 Begripsbepalingen:

"Bijlage I bij deze verordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen."

Artikel 6.8 Bestaand en nieuw:

"1. Voor deze afdeling geldt als bestaande bebouwing of als bestaand gebruik van grond of bebouwing, bebouwing of gebruik van grond of bebouwing:

a. die ingevolge het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening geldende bestemmingsplan rechtmatig aanwezig is;

b. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig een omgevingsvergunning is verleend of waarvoor op dat tijdstip een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend die op grond van het geldende bestemmingsplan moet of kan worden verleend;

c. die in overeenstemming is met een bestemmingsplan dat overeenkomstig afdeling 6.2 tot stand is gekomen of waarvoor ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a Wet ruimtelijke ordening van deze verordening is verleend;

of

d. die in overeenstemming is met een bestemmingsplan waarover het gemeentebestuur een onherroepelijk herstelbesluit heeft genomen als direct gevolg van een uitspraak van een bestuursrechter.

2. Voor deze paragraaf geldt als nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing bebouwing of gebruik van grond of bebouwing die niet voldoet aan het eerste lid."

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit:

"1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

1˚. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

2˚. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1˚. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2˚. Het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

[…];

3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

1˚duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;

2˚wegnemen van verharding;

3˚toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

4˚andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;

c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

[…];

Artikel 6.17 Bollenteeltgebied

"1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

[…];

5. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in uitbreiding van bestaande handels- en exportbedrijven op locaties binnen het bollenteeltgebied, mits;

[…];

c. de ruimtelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast;

[…]."

Artikel 6.18 Agrarische bedrijven

"1. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;

[…]."

Bijlage 1 bij de Omgevingsverordening

Als bedoeld in artikel 1.1

1. Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

[…];

agrarisch bouwperceel: aaneengesloten terrein waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, een bedrijfswoning met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, biomassavergistingsinstallaties, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd;

[…];

bollenteeltbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende

[…]"

ruimtelijke ontwikkeling: bebouwing of gebruik van bebouwing of grond

[…]".

Planregels bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied en De Zanderij"

Artikel 2.10:

"De regels in deze paragraaf zijn van toepassing op gebruiksactiviteiten in het werkingsgebied ‘niet openbaar’."

Artikel 2.11:

"Alleen de volgende gebruiksactiviteiten zijn toegestaan:

a. de bestaande legale gebruiksactiviteiten;

[…];

d. tot drie jaar na datum van inwerkingtreding van dit plan: gebruiksactiviteiten zoals toegestaan in voorafgaand aan dit plan geldende ruimtelijke plannen;

[…]."

Artikel 2.15:

"De regels in deze afdeling zijn van toepassing op de activiteit bouwen ter plaatse van het werkingsgebied ‘bouwen’."

Artikel 2.16:

"Alleen de volgende activiteiten zijn toegestaan: tot drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit plan bouwactiviteiten zoals toegestaan in voorafgaand aan dit plan geldende ruimtelijke plannen."

Artikel 2.17:

"De omgevingsvergunning bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verleend als de bouwactiviteit passend is binnen de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur en

a. ter plaatse van de functie ‘Duurzame bloementuin’ de bouwactiviteit voldoet aan de beoordelingsregels, bedoeld in artikel 3.3;

b. ter plaatse van de functie ‘Heerlijke woonplaats’ de bouwactiviteit voldoet aan de beoordelingsregels, bedoeld in artikel 3.6;

c. ter plaatse van de functie ‘Hollandse weides’ de bouwactiviteit voldoet aan de beoordelingsregels, bedoeld in artikel 3.9;

d. ter plaatse van de functie ‘Levendige linten’ de bouwactiviteit voldoet aan de beoordelingsregels, bedoeld in artikel 3.12;

e. ter plaatse van de functie ‘Lokhorsterduin’ de bouwactiviteit voldoet aan de beoordelingsregels, bedoeld in artikel 3.14."

Artikel 3.1:

"De regels in deze afdeling zijn gesteld voor het werkingsgebied ‘duurzame bloementuin’. Voor de gronden binnen dit werkingsgebied gelden de volgende doelstellingen:

[…];

m. Behoud van bestaande legale functies;

[…]."

Artikel 3.3

Een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 2 wordt uitsluitend verleend indien:

1. de activiteit in voldoende mate bijdraagt aan de doelstellingen zoals opgenomen in artikel 3.1

2. […]."

Artikel 3.10:

De regels in deze afdeling zijn gesteld voor het werkingsgebied ‘Levendige linten’. Voor de gronden binnen dit werkingsgebied gelden de volgende doelstellingen:

a. Levendigheid onder andere door functionele diversiteit

b. Versterking van de karakteristiek en de kwaliteit van het betreffende (type) lint

c. Verhoging van de cultuurhistorische en landschappelijke waarde

d. Een goed woon- en leefklimaat

e. Energiebesparing

f. Opwekking van duurzame energie

g. Klimaatadaptatie

h. Behoud huidige vormen van gebruik

i. Functies passend bij de bestaande verkeersstructuur, en

j. Kwaliteitsverbetering op basis van het algemene afwegingskader uit de omgevingsvisie

k. Wonen

Artikel 3.12 luidt:

Een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 2 wordt uitsluitend verleend indien de activiteit in voldoende mate bijdraagt aan de doelstellingen zoals opgenomen in artikel 3.10.