Uitspraak 202202001/1/R4

202202001/1/R4.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2022 heeft het college zijn beslissing om op 17 december 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 van de gemeente Zaanstad aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 192,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 11 maart 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.T.A. Boers en B. Gokce, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 17 december 2021 is aangetroffen naast de container aan de Perim in Zaandam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn adres op het adreslabel op de doos staat.

2.       [appellant] betwist dat hij de doos naast de afvalcontainer bij de Perim heeft geplaatst. Op de doos is uitsluitend zijn adres vermeld en niet zijn naam. Volgens [appellant] is dat onvoldoende om de doos tot hem te kunnen herleiden.

[appellant] betoogt verder dat hij nog steeds post en pakketten krijgt van de vorige bewoners van zijn woning. Op 16 december 2021 heeft een voormalige bewoner een pakketje opgehaald bij [appellant]. [appellant] vermoedt dat deze oud bewoner de inhoud uit het pakket heeft gehaald en de lege doos naast de afvalcontainer heeft geplaatst omdat hij geen afvalpas had.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel op de aangetroffen doos is deze tot [appellant] te herleiden. Uit wat de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:94, is hiervoor voldoende dat uitsluitend de adresgegevens van, in dit geval, [appellant] op het adreslabel zijn vermeld. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellant] de overtreder is. Dat is anders als hij aannemelijk maakt dat niet hij maar de vorige bewoner degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

[appellant] heeft foto’s overgelegd waarop pakketten te zien zijn met adreslabels met daarop de namen van vorige bewoners van zijn woning. Uit deze foto’s blijkt echter niet waar en wanneer deze zijn genomen en wanneer de pakketten bij [appellant] zouden zijn bezorgd.

Maar ook indien ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] op zijn adres nog regelmatig pakketten van vorige bewoners van zijn woning ontvangt, heeft hij naar het oordeel van de Afdeling met de overgelegde foto’s niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de op 17 december 2021 aangetroffen doos, die overigens niet zichtbaar is op de overgelegde foto’s, verkeerd heeft aangeboden.

Het college heeft [appellant] terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022