Uitspraak 202202234/1/R4


Volledige tekst

202202234/1/R4.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2022 heeft het college zijn beslissing om op 24 januari 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 23 maart 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door K. el Ouasghiri en mr. S.B.H. Fijneman, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grijze huisvuilzak die op 24 januari 2022 is aangetroffen buiten de ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de 1e Balsemienstraat 6 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een bon is aangetroffen met haar naam- en adresgegevens erop.

2.       [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar betoogt dat zij de zak niet verkeerd heeft aangeboden. [appellante] betoogt dat zij juist altijd afval van anderen opruimt. Zij vermoedt dat anderen het afval uit de container hebben gehaald.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Haar verklaring dat zij haar huishoudelijke afval op correcte wijze heeft aangeboden, is onvoldoende om op grond daarvan aannemelijk te achten dat [appellante] dat daadwerkelijk heeft gedaan. Met het opperen van de mogelijkheid dat de huisvuilzak door iemand anders uit de container is gehaald, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat dat daadwerkelijk is gebeurd. Verder betekent de omstandigheid dat [appellante] altijd afval van anderen opruimt (wat op zich zeer in haar valt te prijzen) niet dat zij niet degene kan zijn geweest die in dit geval om een bepaalde reden de aangetroffen huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

490