Uitspraak 202202071/1/R4


Volledige tekst

202202071/1/R4.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2021 heeft het college zijn beslissing om op 28 januari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 28 januari 2021 is aangetroffen in Den Haag naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Mozartlaan ter hoogte van huisnummer 272. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat op de doos een adresdrager is aangetroffen met daarop haar naam en adresgegevens.

2.       [appellante] betoogt dat het besluit van 24 februari 2022 te laat is genomen en dat het besluit om die reden niet geldt.

2.1.    [appellante] heeft op 3 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2021. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt in beginsel een beslistermijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 15 februari 2021 liep af op 29 maart 2021. De termijn van 6 weken om op het bezwaarschrift van [appellante] te besluiten ving aan op 30 maart 2021 en liep tot en met 11 mei 2021. Het besluit van 24 februari 2022 is dan ook te laat genomen. Dit betekent echter niet dat het besluit om die reden onrechtmatig is. Er bestaat namelijk geen rechtsregel op grond waarvan een te laat genomen besluit niet in stand kan blijven.

Het betoog faalt.

3.       Verder betwist [appellante] niet dat de doos van haar afkomstig is, maar zij stelt dat zij de doos volledig in de inzamelvoorziening heeft gedeponeerd. [appellante] wijst erop dat het karton in stukken is gescheurd zodat het in de opening van de inzamelvoorziening past. Zij vermoedt dat iemand anders de doos eruit heeft gehaald.

3.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

3.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Haar verklaring dat zij de doos volledig in de papiercontainer heeft gedaan, is onvoldoende om dat aannemelijk te maken. Verder heeft [appellante] met het opperen van de mogelijkheid dat de doos door iemand anders uit de container is gehaald, niet aannemelijk gemaakt dat dat in dit geval ook is gebeurd.

De omstandigheid dat de doos is gescheurd kan er op wijzen dat het de bedoeling van [appellante] is geweest om de doos door de gleuf in de inzamelvoorziening te doen, maar daaruit blijkt niet dat zij dat, zoals zij stelt, daadwerkelijk heeft gedaan.

Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022