Uitspraak 202202205/1/R4


Volledige tekst

202202205/1/R4.
Datum uitspraak: 16 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Rossum, gemeente Maasdriel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Maasdriel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2021 Maarten van Rossumstraat 2a" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 24 oktober 2022, waar de raad vertegenwoordigd door D. de Rouw en T. Fiers, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Aanleiding voor het plan "Buitengebied herziening 2021 Maarten van Rossumstraat 2a" is de wens van voetbalvereniging HRC'14 om op het terrein van de voetbalvereniging een nieuwe accommodatie te realiseren. De bouw hiervan is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat de totale bebouwde oppervlakte de maximaal toelaatbare oppervlakte overschrijdt. Het hier voorliggende bestemmingsplan maakt de verplaatsing en vergroting van het huidige clubgebouw en de bouw van een fietsenhok mogelijk, alsmede het nevengebruik van de nieuwe accommodatie voor maatschappelijke voorzieningen (dorpshuis).

2.       [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie] in Rossum. Zij wonen daarmee direct naast het sportpark en hebben uitzicht op de nieuw te realiseren accommodatie. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, omdat zij vrezen voor overlast door de dorpshuisfunctie die het plan toestaat en ook door de mogelijkheid voor het plaatsen van windturbines.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Dorpshuisfunctie

4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de dorpshuisfunctie in het plan te ruim is omschreven. Zij wijzen op de samenvatting van het raadsvoorstel van 28 februari 2022 en wijzen erop dat hun door initiatiefnemers uitdrukkelijk is bevestigd dat er een zeer beperkte invulling aan de dorpshuisfunctie in het nieuwe gebouw zou worden gegeven en het alleen om voetbal gerelateerde evenementen zou gaan. De te ruime omschrijving van de dorpshuisfunctie in de planregels sluit feesten zoals die worden gehouden in dorpshuis De Parel, volgens [appellant A] en [appellant B] nu niet uit. Verder is volgens hen onduidelijk wat de openings- en sluitingstijden zullen zijn.

4.1.    Aan de gronden waarop de nieuwe accommodatie gerealiseerd zal worden is de bestemming "Sport" toegekend.

Volgens artikel 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen als nevenfunctie bij de voetbalvereniging.

Volgens artikel 1.40 van de planregels zijn sportvoorzieningen het geheel van voorzieningen voor sportbeoefening, zoals: (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbanen, alsook bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/ verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten en dergelijke.

Volgens artikel 1.34 van de planregels is een maatschappelijke voorziening een voorziening van sociale, religieuze of culturele aard of een voorziening ten dienste van onderwijs, sport en gymnastieklokaal alsook een overheidsdienst met een openbaar karakter.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat uit het voorgaande volgt dat de functie van de nieuwe accommodatie voldoende duidelijk omschreven is. Uit artikel 3.1, onder a, volgt dat de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen als nevenfunctie bij de voetbalvereniging. Waarbij onder sportvoorzieningen wordt verstaan het geheel van voorzieningen voor sportbeoefening. En onder een maatschappelijke voorziening een voorziening van sociale, religieuze of culturele aard of een voorziening ten dienste van onderwijs, sport en gymnastieklokaal alsook een overheidsdienst met een openbaar karakter, onder de voorwaarde van een nevenfunctie bij de voetbalvereniging Hieruit volgt weliswaar dat [appellant A] en [appellant B] terecht betogen dat de planregels, zoals de raad op de zitting ook heeft erkend, niet voetbal gerelateerde evenementen niet uitsluit. De raad heeft dienaangaande erop gewezen dat dorpshuis De Parel op het terrein in Hurwenen, waar HRC'14 nu traint, verdwijnt en voor enkele functies is beoogd dat die in het nieuwe clubhuis mogen plaatsvinden. Het gaat hierbij echter uitsluitend om maatschappelijke voorzieningen als nevenfunctie van de sportvereniging. Deze bijeenkomsten zullen bovendien ondergeschikt zijn aan de voetbalvereniging. Grote feesten en partijen, waarvoor [appellant A] en [appellant B] vrezen, zijn volgens de raad niet aan de orde en ook niet toegestaan. De raad wijst er ook terecht op dat aan het plangebied geen horeca- of evenementenfunctie is toegekend. Voor de grote feesten en partijen zoals deze nu worden gehouden in De Parel zal moeten worden uitgeweken naar andere locaties dan het toekomstige clubhuis van HRC'14. Voor de openingstijden van het clubhuis heeft de raad erop gewezen dat deze zijn vastgelegd in de artikelen 2:34a en 2:34b van de Algemene Plaatselijke Verordening Maasdriel. Gezien al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen en de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de dorpshuisfunctie in het plan te ruim is omschreven feitelijke grondslag mist.

4.3.    Het betoog slaagt niet.

Windturbines

5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat HRC'14 tegenover hen bevestigd heeft dat zij niet van plan zijn windturbines te plaatsen, alleen zonnepanelen. [appellant A] en [appellant B] vinden het daarom vreemd dat het plan het plaatsen van windturbines in bewoond gebied toestaat. Zij willen van de raad gelet hierop de bevestiging dat windturbines op deze locatie formeel uitgesloten worden.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat artikel 10.3 van de planregels identiek luidt aan artikel 41.3 van de regels bij het voorgaande plan "Buitengebied herziening 2016". In die planregels is bepaald dat het bevoegd gezag bij een aanvraag om omgevingsvergunning onder voorwaarden kan afwijken van de regels van het plan voor het toestaan van mini-windturbines. Dit houdt in dat ook in het voorgaande bestemmingsplan al was voorzien in een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het plaatsen van mini-windturbines. De raad heeft toegelicht dat het hierbij om kleine(re) varianten van windturbines gaat, die door particulieren kunnen worden geplaatst om in hun eigen stroom te voorzien. Zo wil hij de mogelijkheid voor kleinschalige duurzame energieopwekking mogelijk maken. De raad acht mini-windturbines ruimtelijk aanvaardbaar, omdat deze nauwelijks hoger mogen zijn dan de al op het terrein aanwezige 16 meter hoge lichtmasten. De raad heeft dan ook geen reden gezien om de in het voorgaande plan mogelijk gemaakte windturbines in dit plan niet meer mogelijk te maken. De raad heeft verder erop gewezen dat er bij hem op dit moment geen initiatieven bekend zijn en dat, wanneer deze zich zullen voordoen uit artikel 10.3 van de planregels volgt dat de belangen van omwonenden bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een mini-windturbine, worden afgewogen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vaststelling van het plan niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B]  leidt.

5.2.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie en slotoverweging

6.       Het beroep is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Annen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022

765