Uitspraak 202006822/1/A2


Volledige tekst

202006822/1/A2.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting De Ozonlaag, gevestigd te Den Haag,

appellante,

en

de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (nu: de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2020 heeft de minister een aanvraag van Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs in Rotterdam e.o. (hierna: SIVOR) voor bekostiging van een op te richten scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo op islamitische grondslag in Den Haag, ingewilligd.

Bij besluit van 6 november 2020 heeft de minister het door De Ozonlaag daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft De Ozonlaag beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Ozonlaag heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak in enkelvoudige samenstelling ter zitting behandeld op 25 november 2021, waar De Ozonlaag, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. J.W.C. van Kleef, advocaat te Boskoop, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum en mr. M.C. Kempen, zijn verschenen. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend.

De Ozonlaag en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige. De Afdeling heeft SIVOR in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het geding.

SIVOR heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak in meervoudige samenstelling ter zitting behandeld op 4 oktober 2022, waar De Ozonlaag, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. J.W.C. van Kleef, advocaat te Boskoop, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum en mr. M.C. Kempen, zijn verschenen. Ook is ter zitting SIVOR, vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, vergezeld door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Geschil

1.       De minister heeft het bezwaar van De Ozonlaag tegen het besluit van 29 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens de minister geen belanghebbende is bij dat besluit. In geschil is of de minister zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.

Wettelijk kader

2.       Artikel 1:2 van de Awb luidt:

"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…]

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

Beroep en beoordeling ervan

3.       De Ozonlaag heeft het volgende aangevoerd. De minister heeft zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen belanghebbende is bij het besluit van 29 april 2020. De minister is op de hoogte van haar ambitie om een islamitische middelbare school in Den Haag te starten. De Ozonlaag heeft verwezen naar aanvragen voor bekostiging die zij in dat verband in het verleden heeft gedaan en naar de procedures die daarover bij de Afdeling liepen. Zij heeft een klacht ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1808. Ook daarom is zij belanghebbende. Daarnaast had de minister in de zaak die heeft geleid tot voormelde uitspraak betoogd dat de belangstellingspercentages van de jaren 2018 en 2019 niet toereikend waren voor inwilliging van een aanvraag. De Ozonlaag heeft daarom in 2019 geen aanvraag ingediend, terwijl SIVOR dit toen wel heeft gedaan. Verder heeft de minister gesteld dat er geen scholen zijn die onder het bevoegd gezag van De Ozonlaag vallen. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2552 heeft hij echter de Islamitische Schoolbesturen Organisatie (hierna: ISBO) aangemerkt als belanghebbende, terwijl ISBO geen scholen had. Bovendien heeft De Ozonlaag een islamitische middelbare privéschool in Den Haag die feitelijk per schooljaar 2021/2022 is gestart en heeft zij meerdere scholen in Nederland op dezelfde wijze opgericht. De minister was tijdens de hoorzitting in bezwaar al op de hoogte van haar voornemen om een privéschool in Den Haag te starten. Dit is ook tijdens verschillende gesprekken met de minister en in de door De Ozonlaag overgelegde krantenberichten van het Voorburgs Dagblad van 16 september 2021 en de Gelderlander van 10 mei 2019 aangekondigd. Volgens haar heeft de minister verzuimd om acht te slaan op het bieden van een gelijk speelveld. Zij heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927.

Tot slot heeft De Ozonlaag aangevoerd dat de minister in strijd met de wet creatief is omgegaan met de toepassing van de belangstellingspercentages ten faveure van SIVOR. Op de zitting van 4 oktober 2022 heeft zij toegelicht dat zij geen aanvraag voor bekostiging heeft ingediend, omdat zij ervan uitging dat de minister eerlijk zou omgaan met de cijfers. Volgens De Ozonlaag is zij ook hierom belanghebbende.

3.1.    De Afdeling is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat De Ozonlaag geen belanghebbende is bij het besluit van 29 april 2020. Alle aanvragen van De Ozonlaag voor bekostiging van een op te richten scholengemeenschap in Den Haag dateren van vóór 2019 en zijn afgewezen. Die afwijzingen staan in rechte vast. De Ozonlaag heeft verwezen naar haar procedure bij het EHRM, maar het besluit van 6 november 2020 raakt die procedure niet. In 2019 had De Ozonlaag geen aanvraag om bekostiging ingediend, zodat ten tijde van het bestreden besluit geen aanvraag van haarzelf in dezelfde aanvraagronde aanhangig was of was afgewezen. Dat De Ozonlaag geen aanvraag had ingediend omdat het belangstellingspercentage voor islamitisch onderwijs te laag zou zijn geweest voor inwilliging van een aanvraag en dat de minister dit volgens De Ozonlaag ook zelf zou hebben betoogd, laat onverlet dat De Ozonlaag wel de mogelijkheid had om een aanvraag in te dienen.

Daarnaast heeft De Ozonlaag niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van het besluit van 6 november 2020 het bevoegd gezag was van een school. De privéschool die De Ozonlaag stelt te zijn gestart, is begonnen per schooljaar 2021/2022 en dus meer dan een jaar nadat het bezwaar is gemaakt en negen maanden na de beslissing op bezwaar. Dat toen al een concreet voornemen hiertoe bestond, is bovendien niet gebleken. Toen in bezwaar de vraag naar belanghebbendheid aan de orde was, heeft De Ozonlaag zich op een dergelijk voornemen ook niet beroepen. Dit leidt de Afdeling af uit het feit dat de beslissing op bezwaar weergeeft wat De Ozonlaag over het zijn van belanghebbende aanvoerde, maar een voornemen tot het stichten van een privéschool niet vermeldt. De minister heeft voldoende overtuigend aangegeven dat de beslissing op bezwaar volledig weergeeft wat De Ozonlaag op de hoorzitting in bezwaar naar voren bracht om het zijn van belanghebbende te onderbouwen.

De verwijzing door De Ozonlaag naar de procedure waarin ISBO betrokken was, is niet juist. In die procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017, is ISBO, anders dan De Ozonlaag stelt, juist niet aangemerkt als belanghebbende. Haar bezwaar is toen om deze reden niet-ontvankelijk verklaard.

Wat De Ozonlaag verder over de belangstellingspercentages heeft aangevoerd, gaat over het inhoudelijke standpunt van de minister dat uitdrukkelijk ten overvloede in het besluit van 6 november 2020 is opgenomen. Aan de beoordeling hiervan wordt niet toegekomen, omdat De Ozonlaag geen belanghebbende is bij het besluit van 29 april 2020.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

691