Uitspraak 202107367/1/R1


Volledige tekst

202107367/1/R1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Hilversum,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2021 heeft het college ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Godelindeweg 15" voor de toekomstige woningen in het plangebied voor de geluidsbelasting een hogere waarde als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2022, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door drs. S. Wiedemeijer en F. van Kooten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Schogt's Exploitatiemaatschappij B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel Godelindeweg 15 (hierna: het perceel) in Hilversum staat een kantoorpand dat nog slechts gedeeltelijk in gebruik is. Het voornemen van Schogt's Exploitatiemaatschappij B.V. is om dit kantoorpand te slopen en drie woningen op het perceel te realiseren. Het bestemmingsplan "Godelindeweg 15" (hierna: het bestemmingsplan) maakt deze ontwikkeling mogelijk en voorziet in het realiseren van twee geschakelde villa’s met drie bouwlagen en één vrijstaande villa met twee bouwlagen.

2.       Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft het college hogere geluidswaarden vastgesteld. Het besluit is vastgesteld omdat de geluidsbelasting ten gevolge van de Godelindeweg op bepaalde gevels van de toekomstige woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het college heeft de geluidwaarde vastgesteld op 62 dB, conform de hoogst berekende geluidsbelasting. [appellanten] wonen in de omgeving van de locatie waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, maar het besluit heeft geen betrekking op hun woningen.

Beroep van [appellanten]

3.       [appellanten] betogen dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door het besluit van 17 augustus 2021 te nemen. Door het vele verkeer op de Godelindeweg is het erg lawaaierig. [appellanten] betwisten daarom de berekeningen die het college ten grondslag heeft gelegd aan het besluit. De berekeningen komen niet overeen met de gemeentelijke geluidskaarten. Ook is er bij de berekeningen uitgegaan van te weinig verkeersbewegingen, zoals blijkt uit de verkeersmeting die [appellanten] hebben laten uitvoeren door Buro de Boer. Verder heeft het college de geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende onderzocht en is de vastgestelde geluidswaarde niet goed voor het woon- en leefklimaat van de nieuwe bewoners. Daarnaast vrezen [appellanten] voor hun eigen woon- en leefklimaat, omdat zij bang zijn voor het verkeersgeluid dat zal weerkaatsen op de te bouwen woningen. Ten slotte betogen [appellanten] dat de ontwikkeling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat drie woningen op het terrein te veel is en omdat omwonenden het uitzicht op de nabijgelegen "villa van Berlage" verliezen.

3.1.    Het college stelt dat [appellanten] het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moet worden tegengeworpen.

3.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

3.3.    Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen gelegen binnen die zone, de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen dan wel de gebruikers van de te bouwen geluidgevoelige gebouwen. De regeling strekt kennelijk niet ter bescherming van de belangen van omwonenden van te bouwen woningen, zoals in dit geval [appellanten] (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706). De korte afstand van de voorziene woningen tot de woningen van [appellanten] maakt dit niet anders. Evenmin is gebleken dat [appellant A] of [appellant B] concrete interesse heeft in de koop en/of bewoning van een van de voorziene woningen (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2362 of 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:653). De vergelijking met de op de zitting aangehaalde passage uit de uitspraak van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3322, kan [appellanten] niet baten, omdat dat deel van de uitspraak niet ziet op de Wgh. Ook kunnen [appellanten] niet opkomen voor de belangen van de nieuwe bewoners van de te bouwen woningen. Dat betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van een hogere waarde naar aanleiding van de gronden van het beroep van [appellanten], voor zover deze zien op de onjuiste berekeningen en het ten onrechte niet nemen van geluidsbeperkende maatregelen. De Afdeling laat die gronden daarom buiten verdere bespreking.

3.4.    Voor zover [appellanten] vrezen voor nadelige geluidseffecten voor hun woonsituatie als gevolg van de weerkaatsing van het verkeersgeluid van de Godelindeweg op de gevels van de voorziene woningen en zij daarom geluidwerende maatregelen wensen, overweegt de Afdeling als volgt. De Wgh stelt in zoverre geen normen waar [appellanten] zich op kunnen beroepen (vergelijk de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2771). Dit laat onverlet dat zij zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel kunnen beroepen op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen, dat mogelijk zou kunnen worden beïnvloed door de in het plan voorziene woningen. De goede ruimtelijke ordening kan echter niet in deze procedure aan de orde komen, maar in de procedure tegen het bestemmingsplan.

3.5.    Voor zover [appellanten] betogen dat de ontwikkeling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat drie woningen teveel is en hun uitzicht beperkt wordt, overweegt de Afdeling dat deze aspecten evenmin in deze procedure aan de orde kunnen komen, maar in de procedure tegen het bestemmingsplan.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022

195-1008