Uitspraak 202107896/1/R1


Volledige tekst

202107896/1/R1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Wissenkerke, gemeente Noord-Beveland,

en

de raad van de gemeente Noord-Beveland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft de raad van de gemeente Noord-Beveland het bestemmingsplan "Wissenkerke, [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. E.P. Euverman, advocaat te Breda en M. van der Maarl, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de uitbreiding van een kleinschalig recreatiepark met 11 recreatiewoningen en een gebouw voor daarbij behorende centrale voorzieningen, zoals een receptie en een ontspanningsruimte, op het perceel [locatie 1] te Wissenkerke. Het plangebied is gelegen aan de noordoost zijde van Wissenkerke op de hoek van de Dorpsdijk en de Keihoogteweg en heeft een oppervlakte van ongeveer 12.250 m2. [appellant] woont op het perceel [locatie 2].

Beroep [appellant]

Is [appellant] belanghebbende?

2.       De raad heeft betoogd dat [appellant] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

3.       Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Artikel 6:13 van de Awb luidt:

"Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

3.1.    In de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, over de toepassing van artikel 6:13 Awb. Uit die uitspraken blijkt dat in zaken waarin de wetgever een ieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang hebben tot de rechter, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Indien geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen in te dienen, bestaat alleen recht op toegang tot de rechter indien betrokkene belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen. Niet in geschil is dat [appellant] een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Uit het vorenstaande volgt dat zij al daarom in haar beroep kan worden ontvangen. De vraag of [appellant] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb laat de Afdeling daarom in het midden.

3.3.    Het voorgaande neemt niet weg dat moet worden bezien of [appellant] het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb moet worden tegengeworpen.

Inspraak

4.       [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid, omdat omwonenden niet fysiek zijn gehoord.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat het ontwerpbestemmingsplan van 21 januari tot en met 17 maart 2021 ter inzage heeft gelegen. Op 3 februari 2021 is door de gemeente en het advies- en ingenieursbureau Juust B.V. een presentatie gegeven. Verder heeft de raad toegelicht dat er vanwege coronamaatregelen geen andere mogelijkheden waren om omwonenden uitgebreider te betrekken bij de planvorming.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] de mogelijkheid heeft gehad om een zienswijze in te dienen. Van die mogelijkheid heeft zij ook gebruik gemaakt. De raad is in zijn antwoordnota ingegaan op de door [appellant] ingediende zienswijze. Dat omwonenden, waaronder [appellant], niet fysiek zijn gehoord, neemt niet weg dat [appellant] gebruik heeft kunnen maken van de geboden mogelijkheid om tegen het ontwerpplan zienswijzen in te dienen. Het betoog van [appellant] dat het bestemmingsplan onzorgvuldig is voorbereid, slaagt daarom niet.

Relativiteit

5.       [appellant] stelt dat de in het plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid waarmee het college een omgevingsvergunning kan verlenen voor een bouwhoogte van vijf meter leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. In dit verband betoogt [appellant] verder dat de behoefte aan een nieuw park onvoldoende onderzocht en onderbouwd is en dat de raad geen rekening heeft gehouden met de verstening van de omgeving. [appellant] doet verder een beroep op soortenbescherming in de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb). [appellant] voert in dit verband aan dat hiernaar onvoldoende onderzoek is gedaan.

5.1.    De raad stelt dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [appellant].

5.2.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

5.3.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

5.4.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over relativiteit van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.5, kunnen appellanten tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals hier aan de orde, opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon- en leefomgeving.

[appellant] woont op meer dan 500 meter afstand van het plangebied. De Afdeling stelt vast dat deze afstand te groot is om ter plaatse van de woning van [appellant] feitelijke gevolgen van het plan te kunnen ondervinden. De met het plan mogelijk gemaakte bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen de woon- en leefomgeving van [appellant] niet aantasten. Gelet hierop strekt de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1 van de Wro, niet tot bescherming van de belangen van [appellant].

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
voorzitter

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022

594