Uitspraak 202205295/1/V3


Volledige tekst

202205295/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 augustus 2022 in zaak nr. NL22.16203 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling heeft gewerkt. De staatssecretaris heeft namelijk op de tweede dag van de inbewaringstelling een aanvraag om een laissez-passer ingediend bij de Dienst Interne Aangelegenheden. Op de negende dag is die aanvraag naar de Tunesische autoriteiten doorgestuurd. Dat dit mogelijk nog iets sneller had gekund door meteen de vingerafdrukken van de vreemdeling af te nemen, maakt niet dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De grief faalt.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Schipper

griffier

872