Uitspraak 202201510/1/R4 en 202201510/2/R4


Volledige tekst

202201510/1/R4 en 202201510/2/R4.
Datum uitspraak: 16 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D], allen wonend te Hilversum (hierna: [verzoeker A] en anderen),

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland (hierna: de rechtbank) van 27 januari 2022 in zaak nr. 21/4360 en 21/4857 in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Wibo Vastgoed B.V. voor het verbouwen van een kantoorpand naar 11 appartementen op het perceel Utrechtseweg 79 te Hilversum (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 december 2021 heeft het college het door onder meer [verzoeker A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft de rechtbank het door onder meer [verzoeker A] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 12 april 2021 herroepen voor zover het college daarbij heeft geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de 21 bestaande parkeerplaatsen in strijd met het bestemmingsplan en deze omgevingsvergunning alsnog verleend. De rechtbank heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 2 december 2021. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en anderen hoger beroep ingesteld.

Tevens hebben [verzoeker A] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2022, waar [verzoeker A] en anderen, bijgestaan door mr. A.P. IJkelenstam, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door R.W. van Manen en D. Schiltmeijer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wibo Vastgoed, vertegenwoordigd door ir. G. Weeteling, gehoord.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Wibo Vastgoed heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het inpandig verbouwen van het kantoorpand op het perceel naar 11 appartementen. De tuin rondom het kantoorpand is jaren geleden verhard en wordt gebruikt voor parkeren ten behoeve van het kantoorgebouw en de tevens in het pand gevestigde tandarts. Deze verharding zal opnieuw worden ingericht met parkeerplaatsen die kunnen worden gebruikt voor parkeren ten behoeve van de appartementen en voor de bezoekers van de tandartspraktijk.

[verzoeker A] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel en vrezen overlast te ondervinden ten gevolge van de realisering van de 11 appartementen.

3.       Op het perceel zijn drie bestemmingsplannen van toepassing. Allereerst het bestemmingsplan "Utrechtseweg" (hierna: het bestemmingsplan), het paraplubestemmingsplan "Regeling meervoudige bewoning" (hierna: het paraplubestemmingsplan) en het "Veegbestemmingsplan 2016" (hierna: het veegplan). In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Kantoor" en, onder meer, de dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuur - Villapark" en "Waarde - Natuur en landschap". Voor het pand geldt tevens de functieaanduiding "wonen". In het paraplubestemmingsplan is voor meervoudige bewoning een aanvullende regeling getroffen. Het pand op het perceel heeft daarin de gebiedsaanduiding "regeling meervoudige bewoning - 2" en artikel 31.4, derde lid, van de planregels regelt dat ter plaatse van deze aanduiding meervoudige bewoning niet is toegestaan. Artikel 31.4, vierde lid bevat een afwijkingsmogelijkheid.

Vervolgens is met artikel 16 van het veegplan artikel 31.4, vierde lid gewijzigd. In de gewijzigde bepaling is aan het college de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning van het verbod af te wijken als voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 31.2 en de kwaliteit, het woongenot en de gebruiksmogelijkheden van de gebouwen niet onevenredig worden aangetast. In artikel 31.2 van de planregels van het bestemmingsplan, zoals gewijzigd in artikel 17 van het veegplan, is bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning of een andere toestemming voor bouwen en/of gebruik ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s moet vaststaan dat in de juiste mate ruimte wordt gerealiseerd in, op of onder een gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Omdat voor het perceel op grond van het bestemmingsplan ook de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - Villapark" geldt, zijn de specifieke gebruiksregels uit artikel 26.4 van het bestemmingsplan van toepassing. Daarin is bepaald dat in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen het gebruik van de gronden als parkeerplaats voor meer dan twee motorvoertuigen per perceel niet is toegestaan. Het college kan op grond van artikel 26.5 van de planregels van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning van het verbod in artikel 26.4 afwijken voor het toestaan van meer dan twee parkeerplaatsen, mits het groene karakter van de tuin niet onevenredig wordt aangetast.

4.       Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en het paraplubestemmingsplan. Het college heeft omgevingsvergunning verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 31.4, vierde lid, van het paraplubestemmingsplan en artikel 26.5 van het bestemmingsplan.

Hoger beroep

5.       [verzoeker A] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen en ten onrechte heeft volstaan met de overweging dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan al rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden. In dit verband wijzen zij op een uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1957 en voeren zij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de bewoners in de omgeving en de te verwachten overlast, zoals geluidsoverlast en afvaloverlast. Daarnaast wijzen zij op de desintegratie in de buurt vanwege het gebruik van de te realiseren woningen als doorgangshuizen en vrezen zij verkeersonveilige situaties.

Verder betogen [verzoeker A] en anderen dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor het karakter van de bestaande villawijk en de bestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie -Villapark" en "Waarde - Natuur en landschap" en dat ten onrechte is verwezen naar de niet bekendgemaakte "Beleidsregels meervoudige bewoning Hilversum 2021" (hierna: de beleidsregels). Bovendien wordt niet voldaan aan de daarin opgenomen afstandseis van 5 m van de gevel tot het naastgelegen perceel.

5.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

5.2.    Niet in geschil is tussen partijen dat aan de afwijkingsvoorwaarden van artikel 31.4, vierde lid, van het paraplubestemmingsplan en artikel 26.5 van de planregels van het bestemmingsplan wordt voldaan.

Weliswaar heeft de rechtbank in overweging 21 van de aangevallen uitspraak overwogen dat zij niet meer kan treden in de vraag of de situatie die kan ontstaan door het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid planologisch aanvaardbaar is en dat de vraag of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de voormelde afwijkingsbevoegdheid terughoudend getoetst dient te worden, maar anders dan [verzoeker A] en anderen betogen heeft de rechtbank niet uitsluitend bezien of aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan is voldaan. De rechtbank heeft immers in overweging 23 de ruimtelijke uitstraling van het besluit als geheel beoordeeld en in dat kader bezien of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

5.3.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college met de nader gegeven toelichting niet heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college van belang heeft mogen achten dat slechts sprake is van een inpandige verbouwing en dat er aan de gevel van het gebouw niets verandert. Voorts heeft het college hierbij van belang kunnen achten dat het pand op het perceel is bestemd en werd gebruikt als kantoorgebouw en dat met dat gebruik ook een ruimtelijke uitstraling gepaard gaat die ruimtelijke gevolgen voor de omgeving heeft. Verder heeft het college ter zitting van de Afdeling nader uitgelegd dat enige mate van doorstroom in huurhuizen normaal is, maar dat de oppervlakten van de te realiseren appartementen niet zodanig klein zijn dat reeds daarom sprake zal zijn van een dusdanig hoge doorstroom met onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving.

Daarnaast heeft het college ter zitting nader toegelicht dat de beleidsregels weliswaar niet zijn bekendgemaakt maar dat de achterliggende gedachte van de daarin opgenomen afstandseis van 5 m is dat indien voldaan wordt aan deze afstand geen sprake zal zijn van onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving. Voor zover [verzoeker A] en anderen stellen dat niet wordt voldaan aan de afstandseis van 5 meter wijst de Afdeling er op dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat dit wel het geval is en dat de Afdeling onvoldoende aanleiding ziet voor het standpunt dat deze stelling onjuist zou zijn. Bovendien heeft het college ter zitting uitgelegd dat deze afstand van 5 meter in de beleidsregels wordt toegepast bij binnenterreinen en daarvan is in dit geval geen sprake.

Ook in de door [verzoeker A] en anderen genoemde gevolgen voor de verkeersveiligheid heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet zou hebben mogen verlenen. Daarbij heeft het college terecht van belang kunnen achten dat met de huidige bestemming en het gebruik als kantoor ook verkeersbewegingen werden gegenereerd zodat de gevolgen van het wijzigen van het gebruik van het pand niet zodanig groot zullen zijn dat in zoverre geen omgevingsvergunning mocht worden verleend.

Het betoog slaagt niet.

Parkeerplaatsen

6.       [verzoeker A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte alsnog omgevingsvergunning heeft verleend voor de 21 bestaande parkeerplaatsen. Daartoe voeren zij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat in het bestemmingsplan slechts twee parkeerplaatsen zijn toegestaan op het perceel en met de op het perceel rustende bestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie - Villapark" en "Waarde - Natuur en landschap".

6.1.    Ten tijde van het besluit van 2 december 2021 waren 21 parkeerplaatsen legaal aanwezig op het perceel. Vast staat dat voor de voorziene ontwikkeling op het perceel en de al aanwezige tandartspraktijk 22 parkeerplaatsen vereist zijn en dat het college in eerste instantie in zijn afweging slechts heeft beoordeeld of aan 1 extra parkeerplaats medewerking kan worden verleend.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de beantwoording van de vraag of voor het realiseren van 22 parkeerplaatsen met toepassing van artikel 26.5 van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van belang heeft kunnen achten dat reeds 21 van de 22 parkeerplaatsen waren gerealiseerd op het terrein en dat het gebruik van het perceel in zoverre niet zal wijzigen. Verder is niet gebleken van dusdanig zwaarwegende belangen van de zijde van [verzoeker A] en anderen dat het college om die reden geen medewerking aan het gevraagde aantal parkeerplaatsen heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank van belang kunnen achten dat met deze realisering het aanwezige groen zal blijven bestaan.

Het betoog slaagt niet.

Slot en conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbankuitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

8.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de rechtbankuitspraak, voor zover aangevallen;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Vermeulen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022

700