Uitspraak 202107059/1/R1


Volledige tekst

202107059/1/R1.
Datum uitspraak: 14 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [plaats],

appellant,

en

de raad van de gemeente Hollands Kroon,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2021 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel [locatie 1] te Lutjewinkel, afgewezen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P. Tjeerdsma en mr. J.G.L. van Nus, advocaten te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door I.J. Terenstra en B. Visser, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft een aanvraag bij het college van burgemeester en wethouder van Hollands Kroon (hierna: het college) ingediend voor een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van een tweede vrijstaande woning op zijn perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) te Lutjewinkel ten zuiden van de bestaande woonboerderij. Het college heeft besloten om medewerking te verlenen aan het inwilligen van de aanvraag, het ontwerpbestemmingsplan "[locatie 1]" ter inzage gelegd dat de bouw van de woning mogelijk maakt en de raad voorgesteld om het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft geweigerd het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen en de aanvraag afgewezen, omdat de beoogde ontwikkeling een mogelijke belemmering vormt voor de bedrijfsactiviteiten van het naastgelegen bedrijf op het perceel [locatie 2].

Toetsingskader

2.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Planologisch kader

3.       Uit de verbeelding van het bestemmingsplan "Nieuwe Niedorp, Winkel en Lutjewinkel", zoals vastgesteld op 27 juni 2013, volgt dat aan de gronden ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 1] onder meer de enkelbestemming "Gemengd" is toegekend. Verder volgt uit de verbeelding dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geen bouwvlak is opgenomen.

Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de planregels luidt:

"De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, […];

[…]

d. bedrijven uit categorie 1 en 2 uit de bij deze regels als bijlage 4 opgenomen Staat van bedrijven,

[…]"

Artikel 9, tweede lid, onder a, luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels;

1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

[…]

7. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal bedragen."

Beroep

4.       [appellant] betoogt dat aan het besluit van 16 september 2021 een ondeugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt en dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en af te wegen belangen. De reden voor de afwijzing van het verzoek om overeenkomstig het ontwerp een bestemmingsplan vast te stellen, is volgens hem alleen gelegen in het standpunt van de raad dat de belangen van het naastgelegen bedrijf zwaarder wegen dan het belang van de bouw van een vrijstaande woning. Volgens [appellant] gaat de raad ervan uit dat het naastgelegen bedrijf mogelijk moet worden aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 3.1, waarvoor een afstandseis geldt van 30 m tussen het bedrijf en omliggende woningen. [appellant] stelt dat de eigenaar van dat bedrijf tijdens een inspraakavond over het ontwerpbestemmingsplan "[locatie 1]" echter heeft bevestigd dat diens bedrijfsactiviteiten vallen binnen milieucategorie 2. Op basis daarvan is een afstandseis van 10 m tussen het bedrijf en omliggende woningen van toepassing. Omdat het ontwerpbestemmingsplan uitgaat van een afstand van meer dan 10 m tussen het bedrijf en de beoogde woning, vormen de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 2] geen belemmering voor het plan, zo stelt [appellant]. Als de bedrijfsactiviteiten wel moeten worden gekwalificeerd als categorie 3.1, dan handelt het bedrijf bovendien in strijd met het bestemmingsplan, zo stelt [appellant].

4.1.    De raad stelt dat hij een deugdelijke en voldoende inzichtelijke belangenafweging heeft gemaakt. De komst van een extra woning op het perceel vormt volgens de raad mogelijk een belemmering voor de bedrijfsactiviteiten van het naastgelegen bedrijf. Het belang van dat bedrijf, dat daar al veertig jaar is gevestigd, weegt zwaarder dan het belang van het realiseren van één woning, zo stelt de raad.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het naastgelegen bedrijf en de beoogde ontwikkeling circa 20 m bedraagt. De Afdeling stelt verder vast en ter zitting is niet door de raad betwist dat het naastgelegen bedrijf valt binnen categorie 2, dat niet is gebleken van concrete plannen van de ondernemer om de bedrijfsvoering uit te breiden naar categorie 3.1 en dat sprake is van een gemengd gebied. Op grond van de bij de planregels als bijlage opgenomen Staat van bedrijven in samenhang gelezen met de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is daarom een afstandseis van 10 m van toepassing. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarnaar bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende onderzoek verricht. Onder deze omstandigheden steunt de afwijzing van het verzoek om het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen ook niet op een deugdelijke en kenbare belangenafweging. De enkele stelling van de raad dat de belangen van het bedrijf zwaarder wegen dan die van [appellant], is daarvoor onvoldoende.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 16 september 2021 dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.       De raad dient de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de gemeente Hollands Kroon van 16 september 2021;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Hollands Kroon tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Hollands Kroon het door [appellant] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 181,00.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne

griffier

374-974