Uitspraak 202104266/2/R2 en 202104266/1/R2


Volledige tekst

202104266/2/R2 en 202104266/1/R2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te Susteren, gemeente Echt-Susteren,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Echt-Susteren,

verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 8 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Inbreidingslocatie Reinoud van Gelderstraat te Susteren" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Tevens hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening  te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen en Sepa Projecten B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2022, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A.C.J. van Helden en mr. E.H.J. Pietermans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Sepa Projecten B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. S.R.P. Bastiaans, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met de toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het voorliggende plan voorziet in de realisering van maximaal acht levensloopbestendige woningen ter plaatse van de gronden die zijn gelegen tussen de Reinoud van Gelderstraat en Vincentiuslaan te Susteren. Op deze gronden was voorheen een timmerfabriek gevestigd, waarvan ter plaatse nog een aantal (voormalige) bedrijfsgebouwen aanwezig zijn.

[verzoeker] en anderen wonen allen in de omgeving van het plangebied. Zij kunnen zich onder andere niet vinden in de belangenafweging die de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan heeft gemaakt.

Omvang van het geschil

3.       [verzoeker] en anderen hebben op de zitting verklaard dat hun verzoek om een voorlopige voorziening en beroep uitsluitend zijn gericht op de geboden inspraakmogelijkheden en de belangenafweging die de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan heeft gemaakt. De voorzieningenrechter zal in het vervolg daarom uitsluitend ingaan op de beroepsgronden van [verzoeker] en anderen over de inspraakmogelijkheden en de belangenafweging.

Inspraakmogelijkheden

4.       [verzoeker] en anderen betogen dat zij niet voldoende zijn betrokken bij de voorbereiding van het voorliggende plan en dat ook de communicatie met de omwonenden ontoereikend is geweest. Daarbij voeren zij aan dat alleen met de projectontwikkelaar overleg heeft plaatsgevonden en niet met de raad. Zij stellen dat de raad geen rekening heeft gehouden met hun bezwaren en pas na de vaststelling van het voorliggende plan met omwonenden een gesprek heeft plaatsgevonden over de voorgenomen ontwikkelingen.

4.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gevolgde bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) en de Awb is verlopen. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

5.       [verzoeker] en anderen stellen dat in het voorliggende plan ter plaatse van de weide die achter hun percelen is gelegen ten onrechte woningen mogelijk worden gemaakt. Zij voeren aan dat de raad bij de vaststelling van het plan een zwaarder gewicht had moeten toekennen aan hun belang bij het behoud van de bestaande weide dan aan de belangen die zijn gemoeid met de aldaar voorziene woningbouw. Zij hebben op de zitting aangegeven niet in het geheel tegen woningbouw te zijn op de gronden van de bedrijfsbebouwing bij deze voormalige timmerfabriek, maar zij vinden dat de daar aanwezige weide moet worden gehandhaafd. Daarbij stellen zij dat aanvankelijk zes woningen waren voorzien ter plaatse van deze voormalige bedrijfsbebouwing, maar dat uiteindelijk uitsluitend vanwege de kosten ook ter plaatse van de bestaande weide woningen zijn voorzien. Tot slot stellen zij dat een geschikt alternatief voorhanden is, waarbij de woningen alleen worden gesitueerd ter plaatse van de gronden waarop de bedrijfsgebouwen bij de voormalige timmerfabriek zijn gevestigd, waardoor de weide zoveel mogelijk kan worden behouden.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

De raad heeft een belangenafweging verricht, waarbij de raad heeft betrokken dat het plan zal leiden tot de sloop van de bedrijfsgebouwen bij de voormalige timmerfabriek in een woonomgeving. Verder heeft de raad bij die afweging meegewogen dat deze vervuilde gronden zullen worden gesaneerd. De raad heeft in ruil voor de sanering ontwikkelingsruimte willen bieden voor de realisatie van maximaal acht woningen. De raad heeft uiteengezet dat het gekozen maximum aantal woningen noodzakelijk is om voldoende financiële middelen te genereren om de sanering en de aanleg van de infrastructuur te bekostigen en dat ook de inzet van de betreffende weide daarbij nodig is.

De raad heeft in dat kader verder toegelicht dat in overeenstemming met de "Structuurvisie 2012 - 2025" het voorliggende plan zal bijdragen aan zowel de realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag als aan het behoud van leefbare kernen. De raad heeft gemotiveerd dat de nadelen van het verdwijnen van deze weide aldus niet opwegen tegen de planologische en stedenbouwkundige voordelen die met het plan gepaard zullen gaan. Gelet hierop heeft de raad een zwaarder gewicht toegekend aan de belangen die zijn gemoeid bij het onderhavige plan dan aan het belang van [verzoeker] en anderen bij het behouden van de weide en meer in het algemeen van hun woon- en leefklimaat.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad voldoende rekening gehouden met de belangen van [verzoeker] en anderen bij het behoud van de bestaande weide achter hun percelen en heeft de raad de belangen bij de realisatie van de woningbouw zwaarder kunnen laten wegen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de bedrijfsgebouwen worden gesaneerd in ruil voor de woningbouw, waardoor er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering zal optreden. Daarbij acht de voorzieningenrechter verder nog van belang dat de raad afdoende heeft onderbouwd dat uit zowel kwantitatief als kwalitatief opzicht behoefte aan deze woningen bestaat en dat bij het invullen van deze woningbehoefte de voorkeur uitgaat naar inbreidingslocaties zoals het aan de orde zijnde plangebied. De voorzieningenrechter neemt voorts in aanmerking dat niet aannemelijk is dat [verzoeker] en anderen door het plan onevenredig zullen worden benadeeld, nu de woningen zijn voorzien in een stedelijke omgeving en de toegelaten bouwmogelijkheden daarbinnen ook niet ongebruikelijk zijn.

Ten slotte ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad had dienen te kiezen voor het door [verzoeker] en anderen voorgestelde alternatief, omdat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat de inzet van de bestaande weide achter hun percelen noodzakelijk is om de sanering van de bedrijfsgebouwen en de aanleg van de infrastructuur te kunnen bekostigen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Aangezien op het beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. van Baaren, griffier.

w.g. Jurgens
voorzieningenrechter

w.g. Van Baaren

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022

914