Uitspraak 202107776/1/R1


Volledige tekst

202107776/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Utrecht,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2021 heeft het college onder meer de locatie tegenover [locatie 1]-[locatie 2] aangewezen als locatie voor een ondergrondse container voor restafval (hierna: orac).

Bij besluit van 3 november 2021 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2022, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Ligthart, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en anderen wonen aan de [locatie 2] en [locatie 1]. Zij vrezen dat de plaatsing van een orac tegenover de [locatie 1]-[locatie 2] zal leiden tot schade aan twee platanen die aan weerszijden van deze locatie staan. Ook vrezen zij voor meer verkeersoverlast als gevolg van de orac.

Oordeel van de Afdeling

2.       De Afdeling is van oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen, omdat het niet deugdelijk heeft onderzocht of de gekozen locatie geschikt is voor plaatsing van een orac. De Afdeling zal hierna eerst dit oordeel motiveren aan de hand van de bespreking van de beroepsgronden van [appellant] en anderen. Vervolgens zal de Afdeling bespreken welke gevolgen dit oordeel heeft voor het bestreden besluit.

Motivering van het oordeel van de Afdeling

3.       [appellant] en anderen betogen dat het college er ten onrechte voor heeft gekozen om een orac tegenover de [locatie 1]-[locatie 2] te plaatsen. Zij vrezen in de eerste plaats dat twee platanen die aan weerszijden van deze locatie staan daardoor zullen worden geschaad. Het college had aanvankelijk het voornemen de orac te plaatsen op hoek van de Wolter Heukelslaan 69-70 en de Oudwijkerlaan, anders dan onjuist staat vermeld in het bestreden besluit. Volgens [appellant] en anderen heeft het college uiteindelijk afgezien van die locatie naar aanleiding van een proefsleuf die gegraven is op die locatie voordat op 28 oktober 2020 een informatiebrief aan omwonenden werd verstuurd over de voorlopige locaties. Uit de proefsleuf bleek dat die locatie niet geschikt was voor plaatsing van een orac vanwege te veel wortels en puin. [appellant] en anderen vinden het onbegrijpelijk dat die locatie in de informatiebrief van 28 oktober 2020 desondanks als locatie voor plaatsing van een orac staat vermeld en dat bewoners toentertijd niet zijn geïnformeerd over de resultaten van de proefsleuf. Volgens hen is de situatie op de gekozen locatie niet wezenlijk anders. Zij vinden daarom dat op de gekozen locatie ook een proefsleuf had moeten worden gegraven. De motivering van het college om de orac niet te plaatsen op de aanvankelijke locatie is volgens [appellant] en anderen ook niet deugdelijk. In het bestreden besluit staat dat de ruimtelijke beleving van de openbare ruimte op de gekozen locatie minder wordt aangetast dan op de aanvankelijke locatie, maar dat klopt volgens hen niet. Zij hebben er daarbij op gewezen dat de Wolter Heukelslaan ter plaatse als beschermd stadsgezicht is aangewezen.

[appellant] en anderen vrezen in de tweede plaats voor meer verkeersoverlast in de Wolter Heukelslaan. Volgens hen zullen orac’s vaker moeten worden geleegd, omdat plastic en blik sinds november 2021 niet meer als gescheiden afval moeten worden aangeboden maar als restafval. Dit betekent meer zwaar verkeer in de Wolter Heukelslaan, terwijl dit een smalle straat is met veel fietsverkeer.

3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het niet nodig is een proefsleuf te laten graven op de gekozen locatie. Tijdens de plaatsing van de orac is een bomendeskundige aanwezig, die toezicht houdt op de plaatsing, om met zekerheid schade aan de bomen te voorkomen.

3.2.    Bij de keuze van een locatie voor een orac moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de orac.

3.3.    De Afdeling is van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft onderzocht of de gekozen locatie geschikt is voor plaatsing van de orac. Het college had door middel van het graven van een proefsleuf moeten onderzoeken of het mogelijk is de orac op deze locatie te plaatsen. Er bestaat namelijk een aanzienlijke kans dat plaatsing van de orac op de gekozen locatie niet mogelijk is vanwege de wortels van de platanen die bij deze locatie staan. Vaststaat dat de orac niet op de aanvankelijke locatie kon worden geplaatst vanwege de wortels van de platanen die daar staan en de situatie bij de gekozen locatie is boven de grond in ieder geval niet wezenlijk anders. De platanen bij de gekozen locatie zijn even oud en hoog als de platanen bij de aanvankelijke locatie en de afstand tussen de orac en de platanen is bij de aanvankelijke en de gekozen ongeveer hetzelfde. Dat bij plaatsing van de orac een bomendeskundige aanwezig zal zijn, betekent niet dat geen proefsleuf hoefde te worden gegraven. Het college moet namelijk op grond van artikel 3:2 van de Awb al voor het nemen van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. De Afdeling zal verder niet beoordelen of de motivering van het college over het verschil in ruimtelijke beleving tussen de aanvankelijke en de gekozen locatie deugdelijk is, omdat dat niet uitmaakt. De aanvankelijke locatie is immers hoe dan ook niet geschikt voor plaatsing van de orac.

Over de vrees van [appellant] en anderen voor verkeersoverlast overweegt de Afdeling dat de gevolgen van de plaatsing van een orac onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is onder meer van belang dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van orac’s maar van korte duur is. Gelet daarop heeft het college de gevolgen van de orac voor de verkeerssituatie aanvaardbaar mogen achten, ook al is de Wolter Heukelslaan niet breed.

Het betoog slaagt.

Gevolgen voor het bestreden besluit

4.       Zoals onder 2 is overwogen, is het beroep gegrond. Het college heeft het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. Dat betekent dat het college binnen de wettelijke termijn een nieuw besluit moet nemen over de bezwaren van [appellant] en anderen. Van proceskosten van [appellant] en anderen die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken, zodat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Utrecht van 3 november 2021, kenmerk 9146770;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Driel Kluit

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

703