Uitspraak 202103993/1/R4


Volledige tekst

202103993/1/R4.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Eemnes,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 19 mei 2021 in zaak nr. 20/4274 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eemnes.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen aan [appellante] voor het realiseren van een tijdelijke schuilvoorziening op het perceel Meentweg, kadastraal bekend sectie […], nummer […], te Eemnes (hierna: het perceel).

Bij besluit van 4 november 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2022, waar [appellante], bijgestaan door A.F. Groot, en het college vertegenwoordigd door mr. H. Zahri en mr. G.A.A. de Josselin, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] wenst op het perceel een tijdelijke schuilvoorziening te realiseren en heeft daarvoor op 17 april 2020 een aanvraag ingediend. Het college heeft zich in het besluit van 11 juni 2020 op het standpunt gesteld dat in het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 2011" op het perceel geen bouwvlak is opgenomen zodat een gebouw/overkapping niet is toegestaan en sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Vervolgens heeft het college bezien of het met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht medewerking wenst te verlenen aan de gevraagde omgevingsvergunning. Daarbij is het college tot de conclusie gekomen dat het bouwplan niet past binnen de op 15 februari 2011 door het college vastgestelde Beleidsregels Planologische Afwijkingen en om die reden heeft het college geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.

Vergunning van rechtswege

2.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet tijdig heeft besloten op de door haar ingediende aanvraag om omgevingsvergunning zodat de vergunning van rechtswege is gegeven. Daartoe voert [appellante] aan dat de verzending van het besluit van 11 juni 2020 niet direct in het systeem van de gemeente is geregistreerd waardoor aan de juistheid van het register getwijfeld kan worden. Daarnaast blijkt volgens [appellante] uit klachten dat niet aangetekende post regelmatig niet verzonden is op de datum van de datumstempel van de gemeente. [appellante] heeft in dit kader gevraagd een geluidsfragment te laten horen waaruit volgens haar blijkt dat het college tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie ontwijkend heeft gereageerd op de stelling dat de verzendadministratie niet deugt. Verder doet [appellante] een beroep op het gelijkheidsbeginsel waarbij zij verwijst naar andere klachten over de bezorging van post afkomstig van de gemeente.

2.1.    Artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze."

2.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn eindigde op 19 juni 2020. Volgens [appellante] heeft zij het besluit op 23 juni 2020 - na afloop van de beslistermijn - ontvangen.

Het besluit is gedateerd op 11 juni 2020 en is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum ‘verzonden 12 juni 2020’. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college met de uitdraai uit de verzendadministratie en de toelichting daarop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 11 juni 2020 ook daadwerkelijk op vrijdag 12 juni 2020 bij PostNL is aangeboden. Vervolgens is het besluit van 11 juni 2020 ook daadwerkelijk, zij het enige dagen later, door [appellante] ontvangen. Niet is gebleken noch gesteld dat het besluit door PostNL retour zou zijn gezonden aan het college en dat het college vervolgens nogmaals het besluit heeft toegestuurd aan [appellante]. Met de verzending op 12 juni 2020 is derhalve sprake van bekendmaking voor afloop van de beslistermijn en is zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geen vergunning van rechtswege ontstaan. De omstandigheid dat het besluit iets langer onderweg is geweest doordat er iets is misgegaan bij PostNL laat onverlet dat het college het besluit succesvol heeft verzonden. Verder heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat met de door [appellante] genoemde klachten in andere gevallen over verzending van brieven in februari en maart 2021 tot de conclusie zou moeten worden gekomen dat het besluit van 11 juni 2020 niet tijdig is bekendgemaakt.

De Afdeling heeft over het door [appellante] genoemde geluidsfragment voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven dat ter zitting zal worden bezien of aanleiding bestaat het geluidsfragment al dan niet deels te beluisteren. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien het gehele geluidsfragment van een uur ter zitting te beluisteren, nu niet op voorhand aannemelijk is dat uit deze bespreking van het bezwaar van [appellante] tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie zou blijken dat dit een ander licht op overgelegde verzendadministratie zou werpen. Van de ter zitting gegeven mogelijkheid om een deel van het fragment te beluisteren is door [appellante] geen gebruik gemaakt, omdat zij niet wist welk deel van de geluidsopname die in totaal een uur duurde relevant was.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk , lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Vermeulen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022

700