Uitspraak 202108039/2/R2


Volledige tekst

202108039/2/R2.
Datum beslissing: 8 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Roermond,

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2022 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. H.C.P. Venema en mr. A. ten Veen, leden van de meervoudige kamer die belast is met het vooronderzoek in de zaak met nr. 202108039/1/R2.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend, waarin verzoeken aan de Hoofdofficier van Justitie zijn geformuleerd.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 3 augustus 2022, waar [verzoeker] met bericht van verhindering niet is verschenen. De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt:

"Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       Bij brief van 26 oktober 2021 heeft [verzoeker] bij de rechtbank beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank naar de Afdeling doorgezonden. [verzoeker] heeft bij brieven van 20 januari 2022 en 14 februari 2022 nadere stukken ingediend.

Op 17 februari 2022 heeft de raad van de gemeente Roermond beslist op het bezwaar van [verzoeker]. [verzoeker] is in de gelegenheid gesteld om gronden tegen dit besluit in te dienen. Bij brieven van 28 februari 2022 en 23 maart 2022 heeft hij dit gedaan. Op 13 juni 2022 heeft hij een nader stuk ingediend.

Bij brief van 22 juni 2022 heeft de Afdeling [verzoeker] en de raad van de gemeente laten weten dat de overgelegde stukken voldoende inzicht bieden in de standpunten van partijen, dat de geschilpunten duidelijk zijn en dat de Afdeling daarover een beslissing zal nemen. In de brief staat dat de Afdeling het voorlopig niet nodig vindt dat er nog een zitting wordt gehouden. Verder staat in de brief dat, als partijen toch gebruik willen maken van hun recht op de zitting te worden gehoord, zij dat schriftelijk kunnen laten weten.

3.       Na ontvangst van de brief van 22 juni 2022 heeft [verzoeker] een verzoek om wraking van de leden van de vooronderzoekskamer ingediend. In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] erop gewezen dat hij heeft verzocht om geïnformeerd te worden over de namen van de leden van de vooronderzoekskamer. Daarnaast heeft hij verzocht om verschillende tussenbeslissingen in het (voor)onderzoek. Hij heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de vooronderzoekskamer het vooronderzoek heeft gesloten zonder de namen van de leden van de vooronderzoekskamer aan hem bekend te maken en zonder een beslissing op zijn verzoeken deugdelijk te motiveren. Zij hebben hiermee onder meer de Regeling toedeling zaken Afdeling bestuursrechtspraak 2020, de algemene rechtsbeginselen, de beginselen van een behoorlijke rechtspleging, de beginselen van de goede procesorde, verschillende normen uit de Awb en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden. Volgens [verzoeker] zijn deze gedragingen en handelingen van de vooronderzoekskamer zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te geven is dan dat deze zijn ingegeven door een vooringenomenheid jegens hem.

4.       De Afdeling stelt voorop dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden geacht onpartijdig te zijn. Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen.

5.       Ingevolge artikel 8:10a van de Awb worden de zaken die bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft een regeling vastgesteld over de interne toedeling van zaken. In deze Regeling toedeling zaken Afdeling bestuursrechtspraak 2020 (hierna: de Regeling) staat dat de Omgevingskamer is belast met de behandeling van zaken op het gebied van het omgevingsrecht. De Omgevingskamer bestaat uit een aantal units. Elke unit, zo staat in artikel 8, tweede lid, van de Regeling, heeft een vooronderzoekskamer met een vaste samenstelling. In de Omgevingskamer zijn de unitvoorzitters aangewezen als leden van de meervoudige kamer ten behoeve van en voor de duur van het vooronderzoek. Zoals in de toelichting bij artikel 8 van de Regeling staat, leidt deze meervoudige kamer het vooronderzoek en neemt zij de processuele beslissingen, totdat de zaak wordt toebedeeld aan de behandelend kamer. Na toedeling aan de behandelend kamer worden de beslissingen genomen door deze behandelend kamer. Beslissingen uit het vooronderzoek kunnen door partijen bij de behandelend kamer ter discussie worden gesteld.

6.       Dat de namen van de leden van de vooronderzoekskamer niet per brief aan [verzoeker] bekend zijn gemaakt, duidt naar het oordeel van de Afdeling niet op partijdigheid of vooringenomenheid van de leden van de vooronderzoekskamer dan wel de schijn daarvan. De Afdeling wijst er in dit verband op dat de namen van de leden van de vooronderzoekskamer van unit R2 op de website van de Raad van State zijn vermeld. De Afdeling verwijst in dit verband naar het in artikel 16 van de Regeling genoemde Register.

7.       De overige aangevoerde argumenten hebben betrekking op het al dan niet nemen van processuele beslissingen, die als zodanig niet ter beoordeling staan in een wrakingsprocedure. De omstandigheid dat er gedurende het vooronderzoek niet is gereageerd of beslist op alle verzoeken van [verzoeker] leidt niet tot het oordeel dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de leden van de vooronderzoekskamer dan wel de schijn daarvan. De Afdeling wijst er in dit verband op dat, voor zover in het vooronderzoek niet op door [verzoeker] ingediende verzoeken is beslist, de behandelend kamer dit alsnog zal kunnen doen.

8.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022

473