Uitspraak 202107567/1/A3


Volledige tekst

202107567/1/A3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 27 september 2021 in zaak nr. 21/280 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 heeft de burgemeester aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 12 januari 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 6 april 2021 heeft de burgemeester een verbeurde dwangsom ingevorderd ter hoogte van € 2.500,-.

Bij besluit van 30 april 2021 heeft de burgemeester twee verbeurde dwangsommen ingevorderd, ter hoogte van samen € 5.000,-.

Bij besluit van 19 mei 2021 heeft de burgemeester een verbeurde dwangsom ingevorderd ter hoogte van € 2.500,-.

Bij uitspraak van 27 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht, en de burgemeester van Utrecht, vertegenwoordigd door A. Bil, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is op 12 maart 2020, om 01:30 uur, als bijrijder van een voertuig aangehouden door de politie Midden-Nederland. Naar aanleiding van de bevindingen die zijn opgetekend in de bestuurlijke rapportage van 20 maart 2020 heeft de burgemeester de in het voertuig aangetroffen gereedschappen aangemerkt als inbrekerswerktuigen. Het is op grond van artikel 2:24, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (hierna: de APV) verboden om inbrekersvoertuigen te vervoeren of bij zich te hebben. Om te voorkomen dat [appellant] in de toekomst opnieuw dit verbod zal overtreden, heeft de burgemeester aan hem de last onder dwangsom opgelegd. Indien blijkt dat [appellant] weer inbrekerswerktuigen vervoert of bij zich heeft, moet hij per geconstateerde overtreding een dwangsom van € 2.500,- betalen, met een maximum van € 10.000,-.

2.       Volgens de burgemeester heeft [appellant] na 12 maart 2020 vier keer het verbod om inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben overtreden. Dat maakt dat de dwangsommen volgens de burgemeester zijn verbeurd, waardoor hij is overgegaan tot invordering van de vier dwangsommen. De rechtbank heeft dit rechtmatig geacht.

Beoordeling van het hoger beroep

Was de burgemeester bevoegd?

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Hij voert aan dat het college bevoegd was, niet de burgemeester.

3.1 Artikel 172 van de Gemeentewet luidt:

"1 De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.

2 De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen.

3 De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.

4 […]."

3.2     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3342) is de zorg voor de handhaving van de openbare orde - gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172 van de Gemeentewet - exclusief aan de burgemeester opgedragen. De handhaving van de openbare orde bestaat uit het feitelijk herstellen en bewaren van de openbare orde (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 49). De handhaving van de openbare orde wordt beschouwd als de zorg voor de naleving van regels, bij niet naleving waarvan de orde en rust in het openbare leven wordt verstoord. Deze regels kunnen zijn vervat in wetten in materiële zin, zoals de APV. De burgemeester heeft de exclusieve verantwoordelijkheid toe te zien op de naleving van deze regels ten aanzien van de openbare orde. Hij kan daarbij algemeen beleid voeren, waarbij wordt bepaald op welke wijze hij de handhaving gestalte wil geven, zoals de surveillance door de politie of een gericht preventiebeleid. Ook kan worden gedacht aan het daadwerkelijk optreden om overtreding van de desbetreffende regels te voorkomen of te beëindigen (Kamerstukken II 1988/89, 19 403, nr. 10, p. 88-89).

3.3     In artikel 2:24 van de APV, noch elders in de APV, is een bestuursorgaan aangewezen dat bevoegd is een last onder dwangsom bij overtreding van deze bepaling op te leggen.

Bij het opleggen van een last onder dwangsom gaat het niet om het feitelijk herstellen van de openbare orde ten aanzien waarvan gelet op artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet uitsluitend de burgemeester is belast. Aan de orde is of de burgemeester deze bevoegdheid kan uitoefenen.

In situaties waarin de last onder dwangsom niet wordt opgelegd om het feitelijk herstel van de openbare orde te bereiken, maar bijvoorbeeld om overtreding van de verbodsbepaling in te toekomst te voorkomen, kan, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3274, heeft geoordeeld, het college worden aangewezen als bevoegd bestuursorgaan om een dwangsom op te leggen. Dit betekent echter niet dat de burgemeester die bevoegdheid niet ook toekomt. Anders dan [appellant] betoogt, kan dat niet uit de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019 worden afgeleid. Dat de burgemeester ook bevoegd blijft volgt ook uit  de door de burgemeester genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117). Daarin is geoordeeld dat de burgemeester ter voorkoming van handel in drugs op openbare plaatsen, bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. In die zaak ging het, net als in deze zaak, ook niet om het feitelijk herstellen van de openbare orde. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de burgemeester in dit geval bevoegd was om een last onder dwangsom aan [appellant] op te leggen ter zake van de overtreding van artikel 2:24 van de APV.

3.4     Het betoog slaagt niet.

Last onder dwangsom

4.       [appellant] voert over de last onder dwangsom verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aangetroffen gereedschappen zijn aan te merken zijn als inbrekerswerktuigen. Volgens [appellant] heeft de burgemeester onzorgvuldig gehandeld door de verklaring van de bestuurder van de auto en zijn verklaring niet verder te onderzoeken. Verder voert [appellant] aan dat de antecedenten waarvoor hij niet strafrechtelijk is aangesproken, niet mogen worden meegewogen. Tot slot stelt [appellant] dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de gereedschappen.

4.1.    Artikel 2:24 van de APV luidt:

"Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, zoals lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns e.d. te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de genoemde voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor het verschaffen van de in het eerste lid bedoelde handelingen."

4.2     In de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 20 maart 2020 staat het volgende vermeld. Politiemedewerkers kregen het verzoek uit te kijken naar het voertuig, omdat het de laatste tijd veel in beeld kwam bij verdachte situaties en auto-inbraken. De politie zag tijdens de aanhouding op 12 maart 2020, om 01:30 uur, op de grond voor de bijrijdersstoel van [appellant], een oranje schroevendraaier liggen. Nadat [appellant] was uitgestapt, zag de politie naast de schroevendraaier ook een tang liggen. Verder zag de politie in het zijvak van de rechterdeur een klein model schroevendraaier liggen. Na een controle in het politiesysteem bleek dat [appellant] meerdere antecedenten had op het gebied van heling, diefstal bromfiets, auto- en woninginbraken.

4.3     De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de burgemeester de aangetroffen gereedschappen in dit geval redelijkerwijs heeft kunnen aanmerken als inbrekerswerktuigen. Daartoe is redengevend  dat het voertuig sinds 31 oktober 2019 op naam van de bestuurder staat en sindsdien met elf verschillende registraties is vastgelegd in de politiesystemen. Verder heeft de rechtbank het tijdstip van de aanhouding en de antecedenten van de bestuurder en [appellant] terecht redengevend geacht. De verklaringen van de bestuurder, die mededeelde dat hij de gereedschappen vervoerde omdat hij zijn deur en box moest repareren, en de verklaring van [appellant], die te kennen gaf dat hij net was ingestapt, maken dit niet anders. Op grond van die verklaringen kan onder de in de bestuurlijke rapportage beschreven omstandigheden redelijkerwijs niet worden aangenomen dat de gereedschappen niet zijn gebruikt of niet bestemd waren als inbrekerswerktuigen. Het is daarom aan [appellant] om aannemelijk te maken dat de aangetroffen gereedschappen voor andere doeleinden aanwezig waren. Daarin is hij niet geslaagd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat [appellant] niet op de hoogte was van de gereedschappen in de auto. Over de stelling van [appellant] dat de antecedenten waarvoor hij niet strafrechtelijk is aangesproken niet mochten worden meegewogen is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich, ook zonder die antecedenten, op grond van de andere antecedenten en de overige in de bestuurlijke rapportage beschreven omstandigheden redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangetroffen gereedschappen inbrekerswerktuigen waren. De burgemeester heeft redelijkerwijs al tot die conclusie kunnen komen op grond van de bestuurlijke rapportage van 20 maart 2020. Daarom hoeft wat [appellant] heeft aangevoerd over de bestuurlijke rapportage van 15 juli 2020 geen bespreking.

4.4     Het betoog slaagt niet.

Invorderingsbesluiten

5.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de invorderingsbesluiten rechtmatig zijn. Hij voert aan dat hij niet strafrechtelijk is aangesproken en dat zijn woning in de wijk staat waar de controles plaatsvonden. Verder stelt [appellant] dat hij geen gehoor heeft gegeven aan een controlemoment, omdat hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Over de derde invordering voert hij aan dat de controle niet op een ongebruikelijk tijdstip, namelijk om 09:25 uur, was. Ten slotte voert [appellant] aan dat de aangetroffen gereedschappen ook voor andere doeleinden worden gebruikt en dat onder hem geen evidente inbrekerswerktuigen zoals een koevoet, een slotentrekker en een boormachine zijn aangetroffen.

5.1     Aan het eerste invorderingsbesluit ligt een bestuurlijke rapportage van 19 december 2020 ten grondslag, waarin het volgende staat beschreven. [appellant] is op 10 december 2020 om 01:39 uur aangehouden. Op de vloer bij de bijrijdersstoel lagen twee schroevendraaiers met een platte kop. In het dashboardkastje werden handschoenen aangetroffen, waarvan algemeen bekend is dat dit soort handschoenen wordt gebruikt om geen vingerdrukken achter te laten.

Aan het tweede invorderingsbesluit liggen twee bestuurlijke rapportages van 5 januari 2021 ten grondslag. In de eerste rapportage staat het volgende beschreven. [appellant] is aangehouden op 13 december 2020 om 02:48 uur. Hij is gevlucht voor de controle en nadat hij is klemgereden is gebleken dat er in de kofferbak schroevendraaiers lagen. Ook werden handschoenen aangetroffen. In de tweede bestuurlijke rapportage staat het volgende beschreven. [appellant] is aangehouden op

31 december 2020 om 09:35 uur. Ook deze keer heeft [appellant] geprobeerd te vluchten nadat hij een stopteken van de politie kreeg. In de auto zijn handschoenen aangetroffen. Achter de bestuurdersstoel werd een zwart gereedschapskistje aangetroffen met daarin doppen en een torxset. Naast dat kistje lag een set inbussleutels. In het handschoenvakje werd een schroevendraaier aangetroffen, van het type waarvan bekend is dat het wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van diefstal door middel van braak.

Aan het derde invorderingsbesluit ligt een bestuurlijke rapportage van 30 april 2021 ten grondslag, waarin het volgende staat beschreven.

[appellant] is aangehouden op 27 april 2021 om 04:00. [appellant] was op de fiets en vervoerde een gereedschapskist. [appellant] heeft geprobeerd te vluchten voor de politie. Nadat hij was aangehouden bleek dat in de fietstassen gereedschap is aangetroffen. De politie heeft daarin een set inbussleutels, een houder met bitjes en een schroevendraaier voor deze bitjes aangetroffen. Verder trof de politie bij [appellant] een schroevendraaier, een zelftappende schroef en ruitentikker aan. Algemeen bekend is dat deze gereedschappen worden gebruikt voor het vergemakkelijken van diefstal door middel van braak.

5.2     De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de burgemeester de aangetroffen gereedschappen in deze gevallen redelijkerwijs heeft kunnen aanmerken als inbrekerswerktuigen. De rechtbank heeft terecht redengevend geacht dat uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat [appellant] regelmatig betrokken was bij diefstal en inbraak en dat hij in drie van de vier gevallen in de auto reed die al vaker in verband is gebracht met criminele activiteiten. Ook heeft de rechtbank terecht redengevend geacht dat in drie van de vier situaties [appellant] is aangehouden in de nachtelijke uren om 01:39 uur, 02:48 uur en 04:00 uur. Ook is [appellant] in drie van de vier gevallen gevlucht voor de politie dan wel heeft hij hiertoe een poging ondernomen. De omstandigheid dat de controles plaatsvonden in dezelfde wijk als waar zijn woning staat en de omstandigheid dat de aangetroffen gereedschappen ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden en dat onder hem geen evidente inbrekerswerktuigen zoals een koevoet, een slotentrekker en een boormachine zijn aangetroffen, maken dit niet anders. Op grond daarvan kan onder de in de bestuurlijke rapportages beschreven omstandigheden redelijkerwijs niet worden aangenomen dat de gereedschappen niet zijn gebruikt of niet bestemd waren als inbrekerswerktuigen. Het is daarom aan [appellant] om aannemelijk te maken dat de aangetroffen gereedschappen voor andere doeleinden aanwezig waren. Daarin is hij niet geslaagd. Zo heeft hij bijvoorbeeld gesteld dat het om gewone handschoenen ging die voor andere doeleinden aanwezig waren, maar heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt, terwijl het volgens de rapportage handschoenen waren waarvan bekend is dat het soort wordt gebruikt om geen vingerafdrukken achter te laten. Dat [appellant], zoals hij stelt, niet strafrechtelijk zou zijn veroordeeld voor de feiten die ten grondslag zijn gelegd aan de invorderingsbesluiten, is niet van belang voor de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 2:24 van de APV. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2001.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vier dwangsommen zijn verbeurd en dat de burgemeester tot invordering van de dwangsommen mocht overgaan.

5.3     Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

280-1011