Uitspraak 202107801/1/R4


Volledige tekst

202107801/1/R4.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Haaften, gemeente West Betuwe,

appellant,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de raad het "Herontwikkelingsplan Est-Tuil-Haaften-Heesselt" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2022, waar [appellant], vergezeld door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door drs. F. Schmidt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkelingsplan Est-Tuil-Haaften-Heesselt" vastgesteld. Dat plan voorziet in een aantal ontwikkelingen binnen de gemeente West Betuwe. [appellant] is eigenaar van een perceel dat deels in het plan is opgenomen. Het plan verandert ten opzichte van het voorgaande plan niet de op het perceel van [appellant] rustende agrarische bestemming, maar verandert wel het toegestane gebruik, in die zin dat geen grondgebonden agrarische bedrijven meer zijn toegestaan. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1604, geconstateerd dat de raad niet heeft beoogd de agrarische bestemming zodanig te wijzigen dat op het perceel van [appellant] geen grondgebonden agrarische bedrijvigheid meer is toegestaan. De Afdeling heeft daarom in die uitspraak het besluit van 30 juni 2020 in zoverre vernietigd en de raad de opdracht gegeven om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen.

2.       De raad heeft bij besluit van 26 oktober 2021 het plan gewijzigd vastgesteld. Daarbij is artikel 3.1 van de planregels zo gewijzigd dat binnen de bestemming "Agrarisch" onder meer ook grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan. Het besluit is zonder het opnieuw toepassen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld.

3.       [appellant] kan zich evenmin verenigen met het gewijzigd vastgestelde plan en heeft daarom beroep ingesteld.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beoordeling van het beroep

5.       [appellant] betoogt dat hij, ondanks de wijziging in het plan wat betreft de grondgebonden agrarische bedrijvigheid, wordt belemmerd in de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel. De raad is er ten onrechte van uitgegaan dat zijn perceel slechts hobbymatig in gebruik is, en niet (ook) bedrijfsmatig. Verder wordt hij belemmerd in het bestaande gebruik van zijn perceel, doordat hij geen gewassen meer op zijn perceel mag zetten die bespoten moeten worden en doordat hij de bestaande fruitbomen op zijn perceel niet meer mag bespuiten. De raad heeft dat volgens [appellant] bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet meegewogen.

5.1.    Artikel 3.1, aanhef en onder h, van de planregels luidt:

"De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

h. Grondgebonden agrarische bedrijven."

Artikel 3.3.1, aanhef en onder a, luidt:

"Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

a. Boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, behoudens bestaande en vervanging van bestaande boomgaarden; […]."

5.2.    Uit wat [appellant] heeft aangevoerd en uit wat op de zitting is besproken blijkt dat het in de kern gaat om de vraag of de raad met het gewijzigd vastgestelde plan het door de Afdeling in de uitspraak van 21 juli 2021 geconstateerde gebrek heeft hersteld. Die vraag zal de Afdeling hierna, in het licht van wat [appellant] heeft aangevoerd, beoordelen.

Met het gewijzigd vastgestelde plan heeft de raad de gebruiksmogelijkheden voor gronden met een agrarische bestemming uitgebreid, in die zin dat ook grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan. Daarmee is het in de uitspraak van 21 juli 2021 geconstateerde gebrek naar het oordeel van de Afdeling hersteld. [appellant] mag dus het eventuele bedrijfsmatige gebruik van zijn perceel onder het gewijzigd vastgestelde plan voortzetten. In zoverre bevat het gewijzigd vastgestelde plan ten opzichte van het vernietigde plan voor [appellant] een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.

Voor zover uit het plan volgens [appellant] belemmeringen in het kader van fruitteelt voortvloeien, overweegt de Afdeling dat dat aspect al is beoordeeld in de uitspraak van 21 juli 2021. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad het belang van woningbouw zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant] bij behoud van bestaande planologische mogelijkheden. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij wordt betrokken dat het plan in zoverre niet is gewijzigd en dat [appellant] niet heeft gewezen op gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de raad de planregeling op dat punt had moeten wijzigen.

Overigens leidt het plan er niet toe dat, zoals de raad ook op de zitting heeft toegelicht, [appellant] eventueel bestaande fruitbomen op zijn perceel of nieuwe gewassen niet meer mag bespuiten. Artikel 3.3.1, aanhef en onder a, van de planregels heeft slechts betrekking op nieuwe boomgaarden, niet op andere typen teelt of op bestaande fruitbomen op het perceel van [appellant].

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] door het plan onevenredig wordt beperkt in de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

418-971