Uitspraak 202102447/1/R4


Volledige tekst

202102447/1/R4.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Houtdrogerij Friesland B.V. (hierna: HDF), gevestigd te Oldeberkoop, gemeente Ooststellingwerf,

appellante,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris),

verweerder.

Procesverloop

HDF heeft op of omstreeks 23 maart 2020 een kennisgeving als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190; hierna: de EVOA) gedaan voor de overbrenging van 10.000 ton afvalhout vanaf de inrichting van B.V. Zeehavenbedrijf Dordrecht (hierna: ZHD) naar "Kronospan Riga" te Riga in Letland.

Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft de staatssecretaris bezwaar gemaakt tegen deze overbrenging.

Bij besluit van 2 maart 2021 heeft de staatssecretaris het door HDF daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft HDF beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2022, waar HDF, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.E. Bergansius-Dunnik en ing. C. van Os, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       HDF is een houtdrogerij en houdt zich onder meer bezig met de bewerking van afvalhout. HDF heeft bij de Inspectie Leefomgeving en Transport een kennisgeving ingediend voor de overbrenging van twintig transporten afvalhout in de periode van 22 april 2020 tot en met 21 april 2021 vanaf de inrichting van ZHD naar Riga. Het afvalhout is afkomstig van drie inrichtingen in Nederland. Volgens HDF wordt het afvalhout in die drie inrichtingen op eenzelfde manier bewerkt, waarbij het afvalhout door middel van een shredderinstallatie wordt verkleind en vervolgens ontdaan van ferrometalen. Vervolgens wordt het afvalhout vervoerd naar de inrichting van ZHD, waar het afvalhout afkomstig van de drie inrichtingen wordt samengevoegd alvorens te worden overgebracht naar Riga.

Volgens de staatssecretaris kan HDF niet worden aangemerkt als ‘kennisgever’ als bedoeld in artikel 2, aanhef en lid 15, van de EVOA. De staatssecretaris heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de overbrenging.

Volgens HDF is zij wel kennisgever als bedoeld in artikel 2, aanhef en lid 15, van de EVOA.

Relevante regelgeving

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Kennisgever in de zin van de EVOA

3.       HDF betoogt dat zij moet worden aangemerkt als kennisgever als bedoeld in artikel 2, aanhef en lid 15, van de EVOA. Volgens HDF heeft de staatssecretaris HDF ten onrechte niet aangemerkt als kennisgever en heeft de staatssecretaris dus ten onrechte bezwaar gemaakt tegen de overbrenging van het afvalhout.

3.1.    De staatssecretaris heeft in de besluiten van 20 augustus 2020 en 2 maart 2021, in het verweerschrift en ter zitting sterk wisselende standpunten ingenomen over de reden waarom HDF niet kan worden aangemerkt als kennisgever in de zin van de EVOA. Ter zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat ZHD de nieuwe producent is en daarom als kennisgever moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 2, aanhef en lid 15, onder a en onder ii, van de EVOA.

3.2.    Ingevolge artikel 2, aanhef en lid 9, van de EVOA moet als nieuwe producent worden aangemerkt eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen.

3.3.    In het besluit op bezwaar van 2 maart 2021 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de stromen afvalhout die afkomstig zijn van de drie inrichtingen qua aard, herkomst en samenstelling identiek zijn. Ter zitting heeft HDF dit standpunt bevestigd en gesteld dat het inderdaad gaat om drie identieke afvalstromen. ZHD verricht volgens HDF geen handelingen die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van het afvalhout. Ter zitting heeft de staatssecretaris hierover geen eenduidig standpunt ingenomen. Zonder nadere motivering van de staatssecretaris valt niet in te zien dat ZHD moet worden aangemerkt als nieuwe producent in de zin van de EVOA.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan alleen al hierom niet worden geconcludeerd dat HDF geen kennisgever is in de zin van de EVOA. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris het besluit van 2 maart 2021 in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het beroep van HDF is gegrond. Het besluit van 2 maart 2021 moet worden vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Wanneer de staatssecretaris het standpunt handhaaft dat HDF niet kan worden aangemerkt als kennisgever in de zin van de EVOA, dient de staatssecretaris aan dit standpunt een deugdelijk onderzoek ten grondslag te leggen en dit standpunt deugdelijk te motiveren.

5.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 2 maart 2021, kenmerk B-4-20-0344.001;

III.      veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij Houtdrogerij Friesland B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.     gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan Houtdrogerij Friesland B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022

457-963

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB 2006, L 190)

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

9. "producent": eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) en/of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen (nieuwe producent) (als omschreven in artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/12/EG);

[…]

15. "kennisgever":

a) in geval van overbrenging vanuit een lidstaat, de onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen en gehouden is door de kennisgevingsplicht. De kennisgever is een van de hieronder genoemde personen of instanties in de aangegeven volgorde:

i) de eerste producent; of

ii) de vergunde nieuwe producent die handelingen verricht vóór de overbrenging; of

Algemene wet bestuursrecht

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen over besluiten

Afdeling 3.2. Zorgvuldigheid en belangenafweging

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep

Afdeling 7.2. Bijzondere bepalingen over bezwaar

Artikel 7:12

1.       De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

[…]