Uitspraak 202102802/1/R1


Volledige tekst

202102802/1/R1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

2.       [appellant sub 2] en anderen, wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2021 in zaak nr. 20/2865, 20/2937 en 20/3056 in het geding tussen:

[partij] en [appellant sub 2] en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het bouwen van een recreatiehuis.

Bij besluit van 15 april 2020 heeft het college de door [appellant sub 2] en anderen en [partij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het college het besluit van 15 april 2020 ingetrokken, de bezwaren ongegrond verklaard en de bij besluit van 22 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning gewijzigd.

Bij uitspraak van 24 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] en anderen en [partij] ingestelde beroep tegen het besluit van 15 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2020 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] en anderen hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college de bezwaren van [appellant sub 2] en anderen en [partij] tegen het besluit van 22 oktober 2019 ongegrond verklaard en de bij besluit van 22 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning gewijzigd.

[appellant sub 2] en anderen en [partij] hebben gronden aangevoerd tegen het besluit van 13 oktober 2021.

Het college en [partij A] en [vergunninghouder] hebben ieder nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Mooij, [partij], bijgestaan door mr. D.M. Moes, advocaat te Almere, en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. K. Dankers en in het gezelschap van [partij A], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Aan [vergunninghouder] is, bij besluit van 22 oktober 2019, een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een recreatiehuis met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De omgevingsvergunning heeft betrekking op het oprichten van een recreatiehuis na de sloop van het recreatiehuis nummer 15 op het terrein aan de Uitdammerdijk 18. Het recreatiehuis heeft volgens de bouwtekeningen een binnenruimte, die is omgeven met drie muren en een glazen pui gesitueerd op het westen, richting het Kinselmeer. Aan de glazen pui grenst een met de binnenruimte verbonden overkapping. De overkapping bestaat  volgens de bouwtekeningen bij de aanvraag uit een deel met verticale lamellen ten behoeve van zonwering, en een aan de binnenruimte grenzend deel met een dak. Naast het gedeelte met de overkapping is een vlonder voorzien die gedeeltelijk boven het water van het Kinselmeer uitsteekt. Het bouwplan voldoet volgens het college niet aan de onderlinge afstand tussen de recreatiehuizen die het bestemmingsplan "Kinselmeer" vereist. Het college heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).

2.       [appellant sub 2] en anderen en [partij] hebben tegen het besluit van 22 oktober 2019 bezwaar gemaakt. Het college heeft die bezwaren bij besluit van 15 april 2020 ongegrond verklaard met overneming van het advies van de bezwaarschriftcommissie van 26 maart 2020. Volgens het advies van de commissie, telt de grond onder de overkapping niet mee voor de berekening van het vloeroppervlak, waardoor er in zoverre geen strijd is met het bestemmingsplan "Kinselmeer". Ondanks dat de afstand tussen de recreatiehuisjes niet de volgens het bestemmingsplan "Kinselmeer" vereiste 5 m bedraagt maar 4,5 m is, is de brandveiligheid volgens het college voor naastgelegen woningen voldoende gewaarborgd. Verder is de hoogte van het recreatiehuis in overeenstemming met het bestemmingsplan "Kinselmeer" omdat uit de bouwtekening volgt dat de gevelhoogte 3,15 m is. De hoogte mag maximaal 3,2 m zijn. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en anderen en [partij] beroep ingesteld.

3.       Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het college het besluit van 15 april 2020 ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit op bezwaar. Uit een meting bleek dat de gevelhoogte vanaf het gemiddeld oorspronkelijk maaiveldniveau 11 cm hoger was dan het bestemmingsplan toestaat. Met een verwijzing naar een stedenbouwkundig advies van 2 oktober 2020 is de gerealiseerde gevelhoogte alsnog vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 20, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft overwogen dat het begrip vloeroppervlakte niet in het bestemmingsplan is gedefinieerd. Het recreatiehuis voldoet aan de eis dat recreatieverblijven uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd. Uit de definitie van bijgebouw, leidt de rechtbank af dat "vrijstaand" betekent dat de recreatieverblijven zich visueel onderscheiden van andere bouwwerken. De overkapping onderscheidt zich visueel niet van het recreatiehuis. Op de bouwtekeningen en op de foto’s is te zien dat de overkapping en het recreatiehuis als een geheel zijn ontworpen. De gebruikte kleuren, materialen en vormgeving lopen in elkaar door. De overkapping en het recreatiehuis zijn daarom samen te beschouwen als één, vrijstaand recreatieverblijf, aldus de rechtbank. Dat betekent dat het geheel meetelt voor het bepalen van de vloeroppervlakte. Omdat alleen al het huisje 35 m2 groot is, overschrijdt het gehele recreatieverblijf de maximale vloeroppervlakte van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dan ook dat het recreatieverblijf op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan. Daarbij betrekt de rechtbank dat de inrichtings- en bebouwingsregels voor dag- en verblijfsrecreatie niet verwijzen naar het begrip gebouw. Een recreatieverblijf moet volgens de definitie een bouwwerk zijn, maar hoeft geen gebouw te zijn. Omdat het begrip gebouw niet van belang is, is volgens de rechtbank ook de meetinstructie in het bestemmingsplan voor bebouwde oppervlakten van gebouwen niet van belang. Verder overweegt de rechtbank dat de vlonder en de bouwhoogtes niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De vlonder voor zover die zich boven het water bevindt, voldoet aan de eisen van de lengte voor een steiger volgens artikel 2.4, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften. Om de bouwhoogte van het recreatieverblijf te berekenen moet, volgens de rechtbank, de schoorsteen niet meegerekend worden omdat die schoorsteen ondergeschikt is aan de rest van het recreatieverblijf.

Het college heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en [appellant sub 2] en anderen hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

Toepasselijke wet- en regelgeving.

5.       De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Hoger beroep van het college

6.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overkapping onderdeel uitmaakt van het recreatieverblijf. De rechtbank had volgens het college niet het criterium "visueel onderscheid" mogen hanteren voor de beantwoording van de vraag welke onderdelen al dan niet bij het recreatieverblijf horen, aldus het college. De overkapping is een ander bouwwerk en daarvoor geldt, volgens het college, niet de eis dat deze vrijstaand is en visueel onderscheiden moet kunnen worden van - in dit geval - het recreatieverblijf. De overkapping in deze zaak is, samen met de door wanden omgeven binnenruimte, gebouwd in dezelfde stijl en met gebruikmaking van dezelfde materialen. Dat deze in elkaar over lopen, is een ontwerpkeuze geweest en draagt bij aan een moderne uitstraling. Dat de overkapping en de binnenruimte samen als één vrijstaand recreatieverblijf moeten worden aangemerkt, is bovendien gelet op de definitie van recreatieverblijf onjuist. Een recreatieverblijf wordt in artikel 1, drieëntwintigste lid, van de planvoorschriften omschreven als een bouwwerk in de vorm van een caravan, stacaravan of een zomerhuis ten behoeve van een recreatieverblijf. Een dergelijk bouwwerk is in de zin van het bestemmingsplan aan te merken als een gebouw, want dat is een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte. De overkapping is, volgens het college, een open constructie en heeft geen dak en is evenmin gedeeltelijk of geheel met wanden omsloten. Daarmee dient alleen de binnenruimte meegeteld te worden voor de berekening van de vloeroppervlakte, aldus het college.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat aan de gronden van de Uitdammerdijk 18 volgens het toepasselijke bestemmingsplan "Kinselmeer" de bestemming "Dag- en verblijfsrecreatie" is toegekend. Ingevolge artikel 2.1, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op en in deze gronden slechts bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht en in stand gehouden, waarbij onder meer de eis geldt dat de recreatieverblijven uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd en dat de vloeroppervlakte van een recreatieverblijf niet meer dan 35 m2 mag bedragen.

6.2.    De Afdeling overweegt dat het vergunde bouwplan een  recreatieverblijf betreft. Het gaat om een zomerhuis ten behoeve van recreatief verblijf als bedoeld in artikel 1.1 van de planvoorschriften. Daarmee is sprake van een gebouw in de zin van die bepaling in de planvoorschriften. Voor de berekening van het vloeroppervlak van een gebouw moet aangesloten worden bij artikel 1.2, derde lid, van de planvoorschriften. Daarin is bepaald dat de bebouwde oppervlakte van gebouwen wordt gemeten als het product van de buitenwerkse afstand tussen de gevelvlakken, waaronder begrepen erkers en veranda’s. De Afdeling stelt vast, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat, uitgaande van de buitenwerkse afstand tussen de gevelvlakken, het vloeroppervlak van de binnenruimte zoals dat is vergund, groter is dan 35 m2, namelijk 35,8 m2. De overkapping voor zover deze is afgesloten met een dak is een veranda in de zin van het meetvoorschrift en levert een vergroting van de overschrijding van de oppervlakte-eis op. Gelet daarop is het bouwplan in strijd met artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Het college heeft in zoverre geen toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht, zij het op onjuiste gronden, overwogen dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften.

Het betoog faalt.

Incidenteel hoger beroep

Gebruik van vlonder en overkapping in strijd met bestemmingsplan?

7.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de overkapping in overeenstemming is met de gebruiksregels. [appellant sub 2] en anderen menen dat die overkapping niet wordt gebruikt voor dag- of verblijfsrecreatie. In de overkapping kan niet overnacht worden en de overkapping is zodanig permanent dat niet kan worden gesproken van dagrecreatie, aldus [appellant sub 2] en anderen. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vlonder in strijd is met het bestemmingsplan omdat het een steiger betreft die gebruikt zal worden als lig- of zonneweide en/of ten behoeve van het zwemmen. Daarbij voeren zij aan dat de steiger niet kan worden gebruikt als aanlegplaats omdat die daar niet geschikt voor is.

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2779), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

7.2.    Aan de gronden waar de overkapping op staat, kent het bestemmingsplan de bestemming "Dag- en verblijfrecreatie" toe. De beantwoording van de vraag of bebouwing al dan niet permanent aanwezig is, staat los van de beantwoording van de vraag naar het toegestane gebruik. Voor dat gebruik is niet vereist dat kan worden overnacht. Aan het gedeelte van de vlonder dat boven het Kinselmeer uitsteekt, kent het bestemmingsplan de bestemming "Natuurgebied" toe. Deze bestemming laat een steiger toe. Artikel 2.4, derde lid, onder c, van de planvoorschriften bepaalt dat onder verboden gebruik ook "… het gebruik als … lig- en zonneweide…" wordt verstaan. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor de conclusie dat het beoogde gebruik van de aangevraagde overkapping en vlonder niet in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan. Voor zover sprake zal zijn van gebruik in strijd met het bestemmingsplan, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Gelet hierop is de rechtbank terecht niet tot de conclusie gekomen dat het beoogde gebruik in zoverre in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Overschrijding bouw- en gevelhoogte?

8.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoogte van de recreatiewoning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De gevel waar de schoorsteen zich bevindt, dient maatgevend te zijn bij de beoordeling van de gevelhoogte. Daardoor zou de gevelhoogte overschreden worden. Voor zover de rechtbank heeft overwogen dat de recreatiewoning in overeenstemming is met de bouwhoogte, voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat de schoorsteen geen ondergeschikt element is en daarom meetelt voor de berekening van de bouwhoogte.

8.1.    Artikel 2.1, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften bepaalt dat de gevelhoogte maximaal 3,2 m mag zijn. Artikel 2.1, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften bepaalt dat de bouwhoogte ten behoeve van een vliering niet meer dan 4 meter mag zijn. De maximale gevelhoogte is in dit geval tevens de maximale bouwhoogte, omdat geen vliering is vergund, zodat het hoogtevoorschrift in artikel 2.1, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften niet van toepassing is.

In tegenstelling tot wat [appellant sub 2] en anderen betogen, is de Afdeling van oordeel dat de schoorsteen niet meetelt voor de berekening van de hoogte van het recreatieverblijf. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gaat om een in verhouding tot de rest van het huisje ondergeschikt onderdeel. Daarbij wijst de rechtbank er terecht op dat in artikel 1.1 van de planvoorschriften schoorstenen zijn uitgezonderd bij de berekening van de bouwhoogte. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de gevelhoogte met 50 cm wordt overschreden, in plaats van de overschrijding van de gevelhoogte die het college heeft vastgesteld en waarvoor is afgeweken van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Besluit van 13 oktober 2021

9.       Het college heeft op 13 oktober 2021 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Met dit besluit is de omgevingsvergunning voor de bouw van het recreatiehuis van 22 oktober 2019 op twee punten gewijzigd. Op basis van een meting heeft het college vastgesteld dat de vloeroppervlakte van de binnenruimte van het recreatiehuis 1,6 m2 te groot is. Daarnaast is een gedeelte van de overkapping gesloten. Dat gedeelte telt volgens het college ook mee voor de overschrijding. Daarmee is, volgens het college, de totale overschrijding afgerond 6 m2. Het college heeft in zoverre toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Het tweede punt betreft het schrappen van het aanbrengen van verticale lamellen in de overkapping.

10.       Het besluit van 13 oktober 2021 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Het beroep van rechtswege van [appellant sub 2] en anderen en [partij]

11.     [appellant sub 2] en anderen  en [partij]  betogen dat het besluit van 13 oktober 2021 in strijd is met de planvoorschriften, en de uitleg die de rechtbank daaraan gegeven heeft, en niet vergund kan worden met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor. [appellant sub 2] en anderen voeren in dit verband onder andere aan dat als het vloeroppervlak berekend wordt op de wijze zoals het college dat doet, het recreatieverblijf alsnog in strijd is met de planvoorschriften. Het gedeelte van de overkapping dat niet meetelt voor het vloeroppervlak is volgens [appellant sub 2] en anderen een ander bouwwerk. Dit is tegen het recreatieverblijf aangebouwd en daardoor is het recreatieverblijf niet langer vrijstaand, zoals bedoeld in artikel 2.1, onderdeel a van de planvoorschriften.

11.1.  De naast het zomerhuis geplaatste overkapping is een ander bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de planvoorschriften. Artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften bepaalt dat recreatieverblijven alleen vrijstaand gebouwd mogen worden. De Afdeling overweegt in dit verband dat het plan geen begripsbepaling bevat van het in dit artikel gebruikte begrip "vrijstaand". Naar algemeen taalgebruik wordt hieronder verstaan dat de bebouwing losstaand is, niet verbonden met enig ander object, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2793, onder 2.7.4. Doordat de overkapping als ander bouwwerk tegen het recreatieverblijf is aangebouwd en daarmee bouwkundig is verbonden, is geen sprake van een vrijstaand recreatieverblijf en is het bouwplan ook in strijd met artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft niet onderkend dat de omgevingsvergunning ook in zoverre in strijd met de planvoorschriften is.

Het betoog slaagt.

11.2.  De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie

12.     Het hoger beroep van het college en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen en [partij] tegen het besluit van 13 oktober 2021 is gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd.

Proceskosten en griffierecht

13.     Ten aanzien van [partij] moet het college de proceskosten vergoeden voor het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2021 en het hoger beroep van het college. Ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen hoeft het college geen proceskosten te vergoeden omdat niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Verder wordt gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb van het college griffierecht geheven.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [partij] tegen het besluit van 13 oktober 2021, kenmerk JB.20.008281.00, gegrond;

III.      vernietigt dat besluit;

IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [partij] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1496,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Zwemstra

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022

91-989

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…]

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Artikel 2.3a

1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…]

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 3

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

[…]

2. Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

[…]

b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2;"

De planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kinselmeer"

Artikel 1.1

[…]

andere-bouwwerken: bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

[…]

bijgebouw: een bij een woonhuis of recreatieverblijf behorend gebouw, dat geen woonruimte(n) omvat en dat zich visueel onderscheidt van dat woonhuis of recreatieverblijf;

[…]

bouwhoogte: de hoogte van het hoogste punt (met uitzondering van schoorstenen, antennes en andere ondergeschikte bouwdelen) van gebouwen;

bouwwerk: elke constructie van enige omvang welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

[…]

gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte omvat;

[…]

gevelhoogte: de hoogte van de gevel en indien de voorgevel een kopgevel is, de hoogte van zijgevel waarop het dak rust gemeten in de hoek met de voorgevel

maaiveldhoogte: de gemiddelde hoogte van het omringende oorspronkelijk maaiveld;

recreatieverblijf: een bouwwerk in de vorm van een caravan, een stacaravan of een zomerhuis ten behoeve van recreatief verblijf.

verblijfsrecreatie: recreatief buitenverblijf waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen dan wel in gebouwen die daartoe ter beschikking zijn gesteld niet zijnde een hotel, een pension of een woning;

[…]

Artikel 1.2, tweede en derde lid

[…]

2. De gevel- en bouwhoogte van gebouwen en de hoogte van andere-bouwwerken wordt gemeten vanaf de gemiddelde, oorspronkelijk maaiveldhoogte.

3. De bebouwde oppervlakte van gebouwen wordt gemeten als het product van de buitenwerkse afstand tussen de gevelvlakken, waaronder inbegrepen erkers en veranda’s.

Artikel 2.1, eerste lid

De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "dag- en verblijfrecreatie" (DVR) zijn bestemd:

- voor de dagrecreatie in relatie tot het aangrenzende Kinselmeer en voor recreatieverblijven met de daarbij behorende voorzieningen en bergruimten;

- voor het op beperkte schaal (voor ten hoogte 10 kampeermiddelen) kamperen

[…]

Artikel 2.1, tweede lid

Op en in deze gronden mogen slechts bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht en in stand gehouden, waarbij:

a. de recreatieverblijven mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;

[…]

c. de vloeroppervlakte van een recreatieverblijf mag niet meer dan 35 m2 bedragen;

d. de gevelhoogte van een recreatieverblijf mag niet meer dan 3,2 m bedragen;

e. de bouwhoogte van een recreatieverblijf mag ten behoeve van een vliering niet meer dan 4 m bedragen;

[…]

Artikel 2.4, tweede lid

Op en in deze gronden mogen andere-bouwwerken worden opgericht en in stand gehouden onder de volgende voorwaarden:

[…]

b. in het water zijn uitsluitend grenzen aan de bestemming "dag en verblijfsrecreatie en "watersportdoeleinden" steigers tot een lengte van 10 m en oeverbeschoeiingen toegestaan.

Artikel 2.4, derde lid

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 4.1, lid 1, wordt in ieder geval aangemerkt:

[…]

c. het gebruik als sport- of sportoefenterrein (met uitzondering van roeien of zeilen), parkeer- of speelterrein, kwekerij, volkstuinen, moestuinen, zwemgelegenheid, lig- en zonneweide of schietterein;

[…]